
Wie denkt dat hij bij het lezen van een dichtbundel kan genieten, is bij Charles Ducal aan het verkeerde adres. Velen gaan er van uit dat het lezen van een aantal gedichten hen leesplezier bezorgt. Dit is in grote tegenstelling tot de gedichten van Charles Ducal. ‘Dichten gaat niet over genieten, gedichten lees je omdat je geraakt wil worden.’ Een waarschuwing die kan tellen van een dichter die in Toegedekt met een liedje, zijn zesde werk, ijverig op zoek gaat naar de blik van de wereld, waarin hij zwijgend niet kan bestaan.
'Dichten gaat niet over genieten, gedichten lees je omdat je geraakt wil worden.'
Forchta in bivonga (Oud-Nederlands voor vrees en beving) is de sublieme inleider van Charles’ nieuwe bundel Toegedekt met een liedje. Maar blijf op uw hoede voor uitlatingen zoals: ‘De zuivere lyriek is altijd plagiaat, alleen in eigen leven kan men leren het woord te scheiden van het vlees.’ Hierna verlaat hij zijn dimensie en gaat deur na deur af. Dat leidt hem eerst naar zijn vrouw.
‘O Rose, thou art sik!’ wordt onderverdeeld in drie luiken, nl. Niet uit de ribben, Onder dit spreken en School der pornografie. Ducal beschouwt de vrouw als ondoorgrondelijk ‘de werkelijkheid is haar ontrouw, daarom bestaat zij niet’ en probeert haar te vatten, hij wil in haar ‘afdalen’, maar weet dat ‘hij haar niet uit de steen vrij kan krijgen’. In het derde luik verkent Ducal een weg naar buiten: hij bestudeert de draaimolen van lust en een leegte, nl. internetporno, een hartverscheurend voorbeeld van de pingpongmatchen tussen zijn en schijn die hem zo fascineren. Conclusie van de vorser-voyeur: ‘Pornografie is de moeder van de politiek. Wij zijn niets dan deze jongensstem die bijt in de melk. Machtsmuziek. Kinderspel.’
In het tweede deel ‘Mijn koninkrijk is niet van deze wereld’ beseft Ducal dat, ook als hij de muur rond hem sloopt, de muren in hem overeind blijven. Dit wordt aangetoond met zijn Vlaamse taal, zijn klassieke en geslepen taal en zijn drang om af te dwingen wat niet af te dwingen valt. Om dat besef te gehoorzamen, spreekt hij de lezer aan: ‘Als het gedicht u bekoort, bedenk dan dat het gemaakt is van de dode dagen, van drankzucht, maagzuur, een vuile tafel waarop een leven, ad nausem.’ En dat het zingt is niet meer dan wat klank die bedekt, zoals met een laken legt over een lijk. Zo weet u tenminste waar de titel op slaat.
Dit is een opmaat voor deel drie waar Ducal echt op straat staat, in een poging zijn private ik af te stemmen op zijn publieke ik. Geen gemakkelijke klus want niemand breekt hem de bek nog open. Moet hij dan zwijgen?
Gelouterd keert hij naar binnen, zichzelf inprentend dat zijn gedicht van tel is, niet zijn gezicht. Hij giet de gestelde vragen over zijn vak samen in deel drie. In het laatste luik ‘zoveel as’ zoekt hij zijn liefste op, die nu finaal te dicht voor woorden komt: ‘deze onmacht schrijf ik op.
Toegedekt met een liedje is opgedragen aan een overleden vriend. In zijn slotdeel zet Ducal uit volle borst een dodenmis in, hij jaagt je de dood voor zijn ogen. Ouderdom, lijden, afscheid, geloof, rouw… Allemaal woorden die je raken. Er wordt niet rond de pot gedraaid. Er moet een huis zijn op het einde van de weg, het moet om dit gewicht te kunnen verder dragen. Terwijl hij het zich afvraagt, vloeit uit zijn pen de eerste steen.
Na jaren acteert Charles Ducal steeds minder uit één standpunt. Alsmaar wijder en hoger grijpt hij naar de (on)zin van het bestaan, getuigend van zijn onvermogen om banaal te zijn. Zijn verzen spannen samen om van zijn anekdotes iets essentieel te maken.
Evita
Persoonlijk vind ik het zeker een goede recensie. De structuur van de dichtbundel wordt uitvoerig besproken en je hebt ook aandacht voor de diepgang van de dichtbundel.
BeantwoordenVerwijderenJe quote-out vind ik ook goed gekozen.