vrijdag 8 oktober 2010

De kinderen van Zeus

Er was eens een vader, Zeus, die eens met zijn vrouw Hera wou praten. ‘Vrouw’, zei hij. ‘Waarom krijg je de kinderen niet onder controle?’ ‘Ze eten zoveel, ze drinken zoveel en ze kosten zoveel geld’. Hera antwoordde bits: ‘het heeft misschien iets te maken met het feit dat je zoveel alimentatie moet betalen voor je kinderen bij je andere vrouwen.’ Hij keek naar zijn kinderen: Ares, Aphrodite en Hephaistos had hij samen met zijn vrouw Hera gemaakt. Bij Leto kreeg hij Apollo en Artemis. Heracles, Pallas Athene en Dionysos had hij gevonden aan zijn deur, een vrouw die hij zich niet herinnerde kreeg ook deze kinderen van hem. Bij Leda verwekte hij Castor, Pollux en hun zusje Helena.

Nu hij erover nadacht, hij had wel wat uitgestoken de voorbije jaren. Elf kinderen waren verwekt door hem, en nu zit hij vast met die elf kinderen. Was er maar een manier om van ze af te komen. Hera zou hier veel moeite mee hebben, maar het was nodig omdat ze geld nodig hadden om te overleven. Zeus ging eens bij zijn vrouw polsen hoe zij de situatie vond. Hera keek triestig naar de grond en zei dat ze ook geen oplossing wist voor het probleem. Zeus kreeg plots een idee. ‘En beste vrouw, als we ze eens naar het speelplein brengen, hier ver vandaan, aan de andere kant van de stad en ze daar achterlaten?’ Hier begon Hera onmiddellijk bij te huilen, ‘dit is zo wreed, hoe kan je dat zelfs denken?’ Maar Zeus bleef bij zijn idee, ‘die kinderen moesten weg.’ Dus brachten ze ’s anderdaags de kinderen naar het speelplein en lieten ze daar spelen. Stilletjes slopen Hera en Zeus weg van het domein en sprongen in hun busje en reden weg naar huis.

Pas na lange tijd hadden de kinderen door dat er iets scheelde. Aphrodite begon te huilen, ze vond haar papa en mama niet meer. Ares antwoordde stoer dat hij, als krachtige man hun wel ging thuiskrijgen. Na lang zoeken wist Ares het ook niet meer, hij wist niet waar ze waren, en waar hun ouders waren. ‘Hebben ze ons achtergelaten, of zijn ze gewoon eventjes weg?’ Opeens kreeg Apollo een idee. Hij zag een agent lopen en ging ernaar toe. ‘Dag meneer de agent, ik ben Apollo en ben hier met mijn 10 broertjes en zusjes. We vinden ons huisje niet meer terug, we wonen aan de onderkant van de berg Olympos.’ ‘Aaaah’ zegt de agent, ‘ik weet dat zijn, ik kom uit die regio. Willen jullie een lift naar daar?’ ‘Jaaaaaaaaa’ riepen de kinderen. En zo gingen ze richting hun huis. Toen ze aankwamen zagen ze hun moeder Hera en hun vader Zeus. Hera huilde van geluk bij het zien van de kinderen. De agent vroeg aan Zeus wat de kinderen zo ver van huis deden. ‘Oooh’ zei Zeus, ‘we gingen naar het speelplein en opeens waren ze weg, we dachten dat ze waren weggelopen. Dus kwamen we maar naar huis om te hopen dat ze terugkwamen.’ Deze leugen had de agent niet door, en ging terug naar de andere kant van de stad. ‘Oké’, zei Zeus. ‘Wat dachten jullie nu om eens de berg Olympos te beklimmen?’ De kinderen waren heel blij met dit voorstel en maakten zich klaar om te vertrekken.

Apollo en Ares hadden door dat er iets niet klopte. Hun vader was hun niet verloren, hij had ze achtergelaten. Dus namen ze broodkruimels mee om hun weg terug te vinden indien ze opnieuw ‘verloren’ gingen lopen. Dit had Ares vroeger eens gelezen in een boekje. Dus ging de familie op stap. Ze beklommen de berg Olympos en na lang zwoegen en zweten kwamen ze uit op een beekje. ‘Jullie mogen hier eventjes zwemmen’, zei Zeus. Alle kinderen deden hun kleren uit en sprongen in het water. Na lang zwemmen hadden de kinderen opeens door dat mama en papa alweer waren verdwenen. ‘Wat nu’, riepen de kinderen. Ze begonnen allemaal te wenen en werden heel verdrietig.

Maar Apollo en Ares bleven er kalm onder. Ze begonnen te vertellen aan hun broertjes en zusjes dat ze zoiets hadden verwacht. Dus hadden ze broodkruimels lang de weg gestrooid. ‘Kom’, riep Apollo, we moeten ze gewoon weer naar huis volgen. Ares en Apollo zochten de broodkruimels, ze zochten en zochten, maar vonden niets. ‘Hoe kan dat nu’, vroegen ze zich af. Opeens zagen ze allerlei vogels die de broodkruimels aan het opeten waren. ‘Oh neeeeeeee, dit mag niet’, riepen ze. En nu werd iedereen stil en verdrietig. Ze konden de angstaanjagende geluiden van de berg niet uitsluiten en kropen bang bijeen. Wat zal er nu gebeuren?...

dinsdag 5 oktober 2010

Aphrodite

3,2,1…
Ok, het bericht was verzonden.
Aphrodite was er, na veel twijfels, eindelijk in geslaagd om op die verdomde verzendknop van haar gsm te drukken. Vanaf nu was het wachten op een antwoord van haar geliefde. Was het verzenden nu  het ergste geweest of was het dat wachten? Bij deze gedachte glimlachte ze, maar een aandachtig mens zou de nervositeit meteen hebben opgemerkt.

Al maandenlang had ze meer dan een gewone vriendschappelijke interesse voor Hades. Hoewel ze niet echt samen optrokken, had ze in zijn donkere ogen een doordringende blik willen opmerken waarvan ze kon afleiden dat er bij hem misschien ook meer gaande was. De ouders van Aphrodite hadden het niet voor Hades’ zwarte humor. Aphrodite had niets te verliezen en in het slechtste geval zou ze hem niet meer zien. Ze had haar stoutste schoenen aangetrokken en met het idee ‘live your life’ een berichtje gestuurd om een afspraakje te regelen. En nu… was het wachten geblazen.
Vanavond moest een van de zwoelste avonden van de zomer worden. Een zwaan rustte zichtbaar uitgeput van de hitte op de donkergroene waterplas in het park en de blaadjes van de rozen stonden volop in bloei. Dagen en weken gingen voorbij zonder enig antwoord van Hades. Tot op een donkere winteravond. Het regende oude wijven en de wolken weerspiegelden voor Aphrodite het karakter van Hades.De lucht kleurde zwart en mysterieus... vol spanning, precies of het zou gaan onweren. De mist baande zich een weg tussen de weerloze kale takken van de woelige bomen. Bij deze herinnering sloot ze haar ogen en liet ze zich wat onderuit zakken in de stoel. Ze kon de geuren opnemen die haar duidelijk maakten wat haar buren als avondmaal zouden eten. Dit was echt genieten.
Aphrodite werd uit haar gedachten gewekt door het gepiep van een binnenkomend berichtje. Alsof het iets ging uitmaken, klikte ze het met ingehouden adem open.

Hades was geschrokken van haar bericht, vond het wat raar. Maar dat maakte toch niets uit, want hij ging voor lange tijd op reis naar de andere kant van de aardbol. Had ze toen niet neergezeten, dan had ze zeker snel een stoel onder zich moeten trekken. Zo geschrokken was ze van zijn antwoord. Even zat ze met haar mond vol tanden. De mensen die haar kenden, wisten met absolute zekerheid dat dit nog uitzonderlijker was dan dat Kerstmis en Pasen op dezelfde dag zouden vallen.
Aphrodite zat een tijdje wezenloos voor zich uit te staren, niet goed wetende wat ze moest denken. Haar lippen wreven constant heen en weer zodat haar rode lippenstift snel was verdwenen.
Hoewel, ze moest eigenlijk niet verbaasd zijn. Het was zoals in die film, die je voor de 11e keer bekijkt en toch nog hoopt dat de held niet sterft maar gered wordt, terwijl je best weet hoe het afloopt. Wel, zo voelde ze zich ook. Lange tijd om hierbij stil te  staan had ze niet. Ze hoorde haar mama roepen. Het was etenstijd. Ze slenterde haar romantisch ingerichte kamer langzaam naar buiten.

Enkele dagen later besloot Aphrodite om op vakantie te vertrekken.
Ze koos haar geliefkoosde, warme plekje. De Atlantische oceaan had na tientallen bezoeken geen geheimen meer voor haar.

Huil maar niet

Vanochtend werd ik wakker in het bed waar ik iedere ochtend wakker werd. Ik keek onderzoekend rond, keek of alles nog op dezelfde plaats stond als gisteren. Alles was nog hetzelfde maar toch had ik het gevoel dat er iets veranderd was. Dat was ook zo, ik had het toen nog niet door. Ik herinnerde me plots waarom ik zo vroeg wakker was geworden. Ik had gedroomd. Het had een onbekende angst bij me opgewekt. Een pijn die ik nog nooit eerder had gevoeld. Ik kon me niet meer herinneren wat ik precies had gedroomd. Ik nestelde me nog wat dieper onder de lakens. Ik lag te woelen en het zweet brak me uit.

Na exact 33 minuten was ik het beu. Ik besloot om op te staan. Ik deed mijn pantoffels aan en opende het gordijn in mijn kamer. Vandaag was het een grijze mistachtige dag. Zo'n dag waar niemand vrolijk van wordt. Ik keek even uit mijn raam en zag dat de auto's van oma en opa, tante Gillie en oom Jan bij onze inrit stonden geparkeerd. Dat was raar. Het was pas 7:23. Waarom hoorde ik geen stemmen beneden? Ik besloot om vlug even te gaan kijken. Ik stormde de trap af maar halverwege bleef ik even staan. Ik probeerde aandachtig te luisteren, hoewel dat voor mij zeer moeilijk was 's morgens. Ik hoorde iets wat me helemaal niet beviel. Voorzichtig daalde ik verder de trap af tot ik in de woonkamer terecht kwam.

Daar stond ik dan. De rolluiken waren nog steeds naar beneden waardoor er een donkere kille sfeer in huis hing. Iedereen zat ergens anders in de woonkamer voor zich uit te staren. Mama was de enige die geluid maakte. En dat geluid was angstaanjagend. Niemand had me horen binnenkomen. Niemand merkte me op toen ik voorzichtig naar mama toe liep. Ik stond recht voor haar wanneer ik plots achteruitdeinsde van schrik. Ze tierde mijn naam en huilde hysterisch verder. Hoewel nog steeds niemand me aankeek voelde ik dat ik in het middelpunt stond. Ik voelde me ongemakkelijk. In een fractie van een seconde herinnerde ik me zeer levendig mijn droom. Inderdaad niets was nog hetzelfde. Vanaf die ene seconde stond alles voor mij op een andere plaats hoewel niemand anders dat kon zien.

Het was drie uur...

Het was drie uur ‘s nachts en eindelijk was het stil in huis. Ik trok met de grootste voorzichtigheid en stilte mijn kleren, sloop de trappen af en glipte naar buiten. Het was stil in de straten. De stad sliep. Wat ik zou doen of waar ik naartoe zou gaan, wist ik nog niet precies. Maar ik moest iets doen. Het was genoeg geweest. Deimos had jaren terreur gezaaid in huis.

Ik doolde rond in de straten. Helemaal alleen, er was geen kat te bespeuren. Tot ik op een gegeven moment een schim zag. Mijn hart begon te bonzen in mijn keel, maar ik stapte verder. “Ik mag geen angst tonen! Gewoon doorlopen.” dacht ik bij mezelf. Toen ik dichterbij kwam zag ik dat het een jongeman was. Een jaar of 24, schatte ik. Hij liep met zijn hoofd gebogen, alsof hij iets aan het zoeken was op straat. Toen kreeg hij me in de gaten.

Hij keek me aan. Donkere ogen, donker haar, strenge blik. “Geen angst tonen, doorlopen!” beval ik mezelf. Maar dat was buiten de jongeman gerekend. “Goedenavond, wat doe jij nog zo laat en zo alleen op straat?” Zou ik antwoorden? Of zou ik doen wat dat stemmetje in mijn hoofd maar blijft roepen? Maar wat als hij goede bedoelingen heeft? Zijn warme, diepe stem klonk veilig. Kan een stem eigenlijk wel veilig klinken?

Stamelend zei ik goedenavond terug. Hij bedankte me met een brede glimlach en keek me tegelijkertijd vragend aan. “Wat doe jij zo laat op straat?” vroeg hij nogmaals. Ik verzon dat ik niet kon slapen en dat ik had besloten een wandeling te maken. Hij geloofde me niet. “Geen enkel meisje loopt op dit uur alleen in deze buurt, gewoon omdat ze niet kan slapen. Het is hier veel te gevaarlijk. Er loopt hier vreemd volk rond!” Ik vroeg me af of hij zichzelf bedoelde met dat ‘vreemde volk’. En alsof hij mijn gedachten kon lezen zei hij er snel bij dat ik niet ongerust moest zijn, dat hij daar alvast niet bij hoorde.

Er kwam een glimlach op mijn gezicht. Ik voelde mezelf rood worden. Om dit te proberen te verbergen, vroeg ik hem wat hij hier dan deed. Waarom zou het hier voor een jongen veiliger zijn dan voor een meisje? Als het een onveilige buurt was, deed het er toch niet toe of ik hier nu alleen liep, of hij? “Ik kon niet slapen” lachte hij.

Nam hij me nu in de maling? “Ik ben Alexander. En voor je het vraagt, ik ben niet aan het lachen. Slapen is mijn ding niet. Soms lig ik urenlang in mijn bed te draaien, probeer ik de slaap te vatten maar het lukt me maar zelden. Ik denk teveel. Of ja, dat denk ik toch…” Hij trok zijn gezicht in een vreemde, vragende blik waarop ik begon te lachen. “Blijven we staan of gaan we daar even zitten?” vroeg hij me met een warme glimlach op zijn lippen. “Laten we gaan zitten”, zei ik. “Ik ben Phoebe, trouwens. En wat ik hier doe, helemaal alleen en op dit late uur, is een lang verhaal.”

Vragend keek hij me aan…

Muziek in de oren

‘HEEEEELP! Auw, hou op! Je doet me pijn!’
‘Ah, hou toch je mond snotneus! Niemand zal je toch komen helpen hoor!’
Ik haat het als hij gelijk heeft. Niemand ziet me staan dus zullen ze me zeker niet komen helpen.
‘Wat zit jij toch te mijmeren! Geef me je lunchgeld nu!’
‘NEE!’
‘Wat zei je daar?! Daar zul je voor boeten kerel!’
Oh nee, hier gaan we weer..
Stompen, schoppen, roepen … lachen.

‘Héé, jij daar pestkop!’
Net voor hij wil weglopen, grijpt iemand hem bij zijn kraag.
‘Het is nog maar de eerste schooldag en jij bent al iemand aan het pesten, Tasos! Onmiddellijk naar de directeur!’
Ze draaide zich om naar mij. Wat was ze mooi!
Ze was als een engel door God gestuurd om mij te redden.
‘Gaat het kereltje?’ vroeg ze met haar engelenstem.
‘Euh…ja. Dank u.’ stotterde ik.
‘Als dit nog eens gebeurt, moet je onmiddellijk naar mij komen, oké?’
Dit geloofde ik niet. Zij die mij hulp aanbiedt?!
‘Waarom?’ vroeg ik.
‘Omdat ik je wil helpen natuurlijk!’
Dat klonk als muziek in mijn oren…

Waarom ik?

“Opstaan, het is tijd om je klaar te maken.”
Blauwe plekken… Een bloedneus… Een kapotgescheurd T-shirt… Tranen…
Dit zijn de eerste woorden waar Abdias aan denkt wanneer zijn moeder hem wakker maakt om naar school te gaan.
Vandaag ben ik ziek. Nee, kan niet, dat was ik vorige week al. Komaan, denk Abdias, denk!
“Abdias,” weerklinkt het onderaan de trap, “het is nu echt tijd om op te staan, of je komt te laat op school!”

Voor Abdias het beseft zit hij al op de bus naar school. Hij voelt zich als een varken. Een varken dat zijn laatste reis richting slachtbank aflegt. Dat is ook wat ze altijd met hem doen, ze maken hem af! “Kon de bus nu maar een ongeval krijgen”, dacht Abdias bij zichzelf.
Maar het was zijn geluksdag niet. Hij kwam zonder kleerscheuren aan op school. Maar dit zou niet lang meer duren.

De bel was ondertussen al gegaan. Abdias was helemaal alleen in de gang. Dit was hij wel gewoon: alleen op de wereld zijn. Hij had geen vrienden.
“Ik kan nog altijd terugkeren, de vernedering vermijden”, dacht Abdias. Hij had het gevoel dat de muren op hem afkwamen.
Ondertussen stond hij voor de klas, te wachten. Wachten op wat? De redding?
“Niemand zal mij komen redden, niemand!”
Abdias vermande zich en stapte de klas binnen.

“Ah, onze zieke is terug, zie ik.”
Abdias hoeft zich zelfs niet om te draaien om te weten wie het is. Die krakende stem, die stinkende walm, die lompe uitspraak. Dat kon alleen maar Ares zijn.
Abdias reageerde niet, hij was zich al mentaal aan het voorbereiden op wat komen zou.
Schop… Stamp… Duw… Beet… Tranen…

Standbeelden zijn tijdloos

Nieuwsgierig tuurde hij in de spiegel.
Zijn tanden waren nog steeds even geel als sinds hun laatste poetsbeurt en een reusachtige grijze baard wees erop dat hij niet meer van de jongste was.
Enkele maden toonden aan dat die baard intussen zelfs een soort van biotoop was geworden voor allerlei beestjes die het fijn vonden om restjes appelmoes te eten.
Chronos keek geamuseerd toe hoe een kakkerlak zich wanhopig een weg naar buiten probeerde te banen doorheen het warrige baardhaar.

"Als ik ooit eens vijf minuten tijd heb
Dan begin ik er beslist eens aan
Aan ik weet niet wat, maar je zult zien dat
Iedereen er zal verstomd van staan

Als ik ooit eens vijf minuten tijd heb
Morgen of een andere dag misschien
Dan doe ik eens echt..."
(bron: Wat 'n Leven - Louis Neefs)

BANG KLING KRAK

'Verdomme!'
Woedend gooide Chronos de radio op de grond.
'Ik word hier nu eens zo moe van hé. Zeurkousen dat het zijn! Geen tijd, geen tijd... Ik heb wel zeeën tijd en ik doe er niets mee!'

Verontschuldigend keek hij zijn radio aan.
'Misschien is het niet jouw schuld, liefste radio... Misschien... Misschien moet ik maar eens een hobbie zoeken. Iets creatiefs en liefst ook cool! En tijdloos. Ja tijdloos, want daar ben ik dol op!'
Speurend keek Chronos in zijn boekenkasten en tot zijn grote verbazing stootte hij op
'Extreem Coole Hobbies voor Dummies'
'Cool, dat rijmt!' Nieuwsgierig doorbladerde Chronos het boek.
"Aardappels schillen, ankers schilderen, ballenbadduiken, pixels tellen, potloden slijpen..."
Chronos dacht dat hij nooit wat zou vinden dat hem lag, tot hij in grote letters zag staan:
"Beeldhouwen als een professional.
Altijd al een van die tijdloze sexy standbeelden in je tuin gewild? Dan is dit je kans!
Aarzel niet en bel 05622658988 voor een eerste gratis sessie beeldhouwen met Medusa!"

'Tijdloos? Sexy? Wow, dat is écht iets voor mij!' Riep Chronos vol vreugde. In een vlucht naar de telefoon, struikelde hij over de radio die hij eerder op de grond gegooid had en brak zijn been.
'Niets kan mij tegenhouden!' Riep Chronos, opnieuw vol vreugde.
Met behulp van zijn wandelstok, sleepte hij de telefoon tot binnen handbereik en tikte het telefoonnummer in.

'Wie heb ik aan de lijn?'
'Hallo.'
'Hallo.'
'Wie heb ik aan de lijn?'
'O, excuseert u mij, u spreekt met Chronos, beeldhouwmeester in wording.'
'Dag Chronos de beeldhouwmeester.'
'In wording!'
'Ha, OK, u belt waarschijnlijk in verband met de gratis sessie op zondag?'
'Uiteraard! Waar? Wanneer? Benodigdheden?'
'Eum, komt u morgenmiddag maar gewoon naar de Steenslangstraat 4.'
'Komt voor de bakker! Heb ik iets nodig?'
'Momenteel nog niet, zorgt u er gewoon voor dat u er goed uitziet.'
'Ik zie er altijd goed uit.'
'Sssssss... Interessant... Wel, tot morgen dan, beeldhouwmeester in wording!'
'Tot morgen! Bedankt voor de fijne babbel.'
'Daaaag.'

Pas na het telefoongesprek besefte Chronos hoeveel pijn hij had in zijn been. Gelukkig was hij vroeger nog bij de padvinders geweest en wist hij precies wat hem te doen stond.
Hij ging naar de dokter. Die deed gips rond Chronos' been en beval hem om de eerste weken op krukken te lopen. Chronos echter, was een zeer stoere bink en had met zijn wandelstok meer dan voldoende ondersteuning.
Hij negeerde de pijn en verlangend naar zijn eerste - gratis - beeldhouwles ging hij naar bed.

Beats of love

De klokken van de Big Ben luiden genadeloos, terwijl een grijze wolkensluier over de daken van Londen zweeft en de stad in een te vroege nacht brengt. Orpheus vertraagt zijn wandeltempo en staart naar de donkere hemel. Hij sluit zijn ogen en de eerst vallende regendruppels geven hem een rustgevend en verkoelend gevoel. Het zweet van zijn klamme handen wordt door de regen langzaam weggespoeld. Orpheus besluit om niet langer te treuzelen en baant vlug zijn weg verder richting Picadilly circus. Het plein wordt overweldigd door lichtreclames en uit de fontein torent een reusachtig beeld dat sterk op de liefdesgod Cupido lijkt. Maar het oog bedriegt ook dikwijls en bij nader inzien, merkt hij op dat het om de God van de wederliefde gaat. De Griekse mythe zegt dat ''Anteros de machtige'' mensen straft wanneer ze geen gehoor geven aan de liefde. "Tsss, mythes. Alleen maar gezever", mompelt Orpheus in zichzelf.

Tot nu toe heeft hij nog nooit de ware liefde ontmoet, maar op dit moment heeft Orpheus belangrijkere zaken aan zijn hoofd. Vanavond moet hij met zijn muziek het publiek meevoeren naar hogere sferen. Bij deze gedachte begint zijn hart opnieuw razendsnel te kloppen. Automatisch grijpt Orpheus naar zijn i-pod.

"After silence that which comes nearest to expressing the inexpressible is music."

Het citaat van Aldous Huxley op het scherm van de i-pod kalmeert hem opnieuw. Orpheus ademt rustig in en zet de volumeknop luider:

"Yeah, it's been a ride. I guess I had to go to that place to get to this one.
Now some of you might still be in that place. If you're trying to get out, just follow me.
I'll get you there."

Uit Eminem zijn songteksten put Orpheus altijd zijn krachten. Hij heeft net zoals de rapper een moeilijke jeugd achter de rug.

Via de trappen bereikt Orpheus het ondergrondse metrostation. Er is weinig volk op de been en naast wat gepraat van enkele toeristen speelt er na iedere tijdspanne een digitale recorder af met het verzoek: "Mind the gap. Mind the gap, please." De herhalende vrouwenstem begint Orpheus te irriteren en hij is opgelucht wanneer de tube in volle vaart de halte binnenrijdt. Haastig stapt hij in de metro en kijkt op zijn horloge. Nog een halfuur en de jaarlijkse wedstrijd "Battle Scars London Rap Battle" gaat van start. Hij besluit om te gaan zitten, want het duurt nog even vooraleer de metro de halte Camden Town bereikt. Verdiept in zijn gedachten schrikt Orpheus op wanneer een jonge vrouw voor hem komt zitten. Ze kijkt hem onderzoekend aan en knikt vriendelijk. "Gaat alles goed met u?", vraagt ze voorzichtig. "Ja...", zegt Orpheus met twijfel in zijn stem. "U lijkt nochtans zenuwachtig. Heeft u misschien belangrijke plannen vanavond?" "Ja, dat kun je wel zeggen, ja." Dan valt er een onaangename stilte. Orpheus haalt zijn songteksten uit de rugzak en begint verder te schrijven om de tijd te verdrijven. Vanuit zijn ooghoeken bespiedt hij de vrouw. Lang bruin haar, slank dat wat neigt naar de magere kant, een uitgesproken kaaklijn en grote doordringende blauwe ogen. Plotseling weerklinkt de digitale vrouwenstem opnieuw in de tube: "Next stop, Camden Town." Orpheus staat op en zegt gedag tegen haar. "Misschien tot onze volgende ontmoeting en veel succes deze avond", zegt ze vriendelijk terug.

Met het mysterieuze meisje nog vers in zijn geheugen loopt Orpheus door de straten waar junkies, rock and roll, tattooshops en eetkramen van allerlei culturen de stad overheersen. Eindelijk vindt hij het gebouw waar de batlle, zijn lot en zijn passie voor muziek zal plaatsvinden. De bar "Dingwalls" schittert in paarse led-lampen aan de gevel van het gebouw. "Dit is mijn moment. Nu moet ik me bewijzen", zegt Orpheus om zichzelf moed in te spreken. Hij haalt diep adem en stapt de bar binnen.

De spiegel

Freya slenterde wat door het bos... Ze verveelde zich steendood. Wat had haar ouders in godsnaam bezield om twintig jaar geleden een schattig huisje te kopen in the middle of nowhere. Midden in het bos nog wel. Al haar vrienden woonden in de stad want daar ging ze ook naar school. Iedere dag drie rotkwartier fietsen naar school. Ze liep driftig verder en ging op een boomstronk gaan zitten om wat af te koelen. Opeens viel haar blik op een vreemd glinsterend voorwerp. Ze bukte zich en raapte het vreemde voorwerp op. Het zag eruit als een soort futuristische spiegel. Het ding was de omlijsting van een spiegel maar de spiegel zelf ontbrak. Op die omlijsting stond heel klein iets geschreven. Freya kneep haar ogen tot spleetjes en probeerde de tekst te lezen. Er stond: hoe zou het zijn, hoe zou het je vergaan als je nooit had bestaan… Vreemde tekst dacht Freya. Maar dit was niet het enige vreemde aan de spiegel, in het gat waar normaal de spiegel was zat er een soort vlies, alsof je de omlijsting van de spiegel in zeepsop zou hebben gestopt. Freya streek enkele seconden met haar vingers over het vlies. De spiegel maakte een vreemd zoemend geluid. Freya schrok en liet de spiegel vallen. De spiegel raakte de grond en begon groter en groter te worden. Het vlies lichtte op en begon te flikkeren. Freya deinsde achteruit. Dit was echt niet normaal, zoiets had ze nog nooit gezien. Enerzijds was ze een beetje bang maar aan de andere kant was ze ook wel wat nieuwsgierig… Schoorvoetend kwam ze weer wat dichterbij de spiegel. Ze bukte zich voorzichtig en voelde aan het vlies. Het voelde heel dun aan. Freya duwde wat harder op het vlies en haar vinger verdween gewoon door het vlies. Abrupt trok ze haar hand terug. Dat was onmogelijk, Freya dacht dat ze hallucineerde. Ze raakte het vlies nogmaals aan en weer verdween haar vinger door het vlies. Ze vroeg zich af wat er achter het vlies zat. Ze dacht niet na over de eventuele gevaren, nam een aanloop en sprong door het vlies.

Ze landde niet onzacht op de grond. Ze keek om zich heen en zag dat ze op exact dezelfde plaats was geland als de plek in het bos waar ze door de spiegel was gesprongen. Alleen lag de spiegel er niet. Vreemd, zeer vremd dacht Freya bij zichzelf. Ze besloot om wat rond te wandelen in het bos. Ze slenterde wat rond en opeens zag ze een jongen. Ze stapte op hem af. “Hé, jij daar”, riep ze, “Wacht eventjes”. De jongen keek verbaasd op en bleef stilstaan. “Ja, wat wil je?”, vroeg de jongen. “Welke dag zijn we vandaag?”, vroeg Freya. “De vijfde oktober”, zei de jongen. “Welk jaar?”, vroeg Freya ongeduldig. “2010 tiens, ziet het eruit alsof we hier in de middeleeuwen zijn misschien”, sneerde de jongen. “Oké, mijn excuses, arrogante zak”, zei Freya furieus. En ze draaide zich om en beende de andere kant uit. “Hoooooo, wacht eventjes, sorry, zo bedoelde ik het niet”, zei de jongeman verontschuldigend. Freya draaide zich om en toverde en stralende glimlach op haar gezicht. “Oké, excuses aanvaard, ik reageer soms wat hevig”, zei Freya op een verontschuldigende toon. “Een echte roodharige furie dus”, lachte de jongen. “Ja, zo kun je het wel stellen”, glimlachte Freya. “Oh, en by the way, mijn naam is Hermes”, zei de jongen vriendelijk. “Ik ben Freya”, zei ze. Opeens klonk er gepiep. Hermes tastte in z’n zakken en haalde er een ultramoderne gsm uit. “Het is mijn moeder, ze vraagt of ik kom eten”, “Geen zin om vanavond bij ons thuis te eten?”, “Mijn ouders vinden dat toch niet erg”, zei Hermes. “Oké, deal!”, riep Freya spontaan.

Ze wandelden samen een beetje verder tot ze een groene, blinkende Vespa zagen staan. “Is die van jou?”, vroeg Freya. “Ja, gekregen van mijn ouders voor mijn zestiende verjaardag”, zei Hermes luchtig, “Zit maar achterop”. Freya nam plaats op de Vespa en samen reden ze een eindje door het bos. Ze vertraagden wat toen er een immense villa voor hen opdoemde. Ze stopten voor één van de vele garagepoorten van de villa. Ze stapten van de Vespa en Hermes haalde een bakje uit zijn zakken en drukte op een knopje. De garagepoort opende vanzelf. Toen die helemaal open was reed Hermes zijn Vespa naar binnen en zette de scooter naast een reeks andere scooters. Hermes ging opnieuw naar buiten en sloot de garagepoort door opnieuw op het knopje te drukken. “Volg mij maar”, zei Hermes. Freya volgde Hermes tot bij een enorme voordeur met ingelegd bladgoud. Hij openende de deur en liet Freya eerst naar binnen gaan. Freya begon Hermes best wel leuk te vinden, een beetje heel leuk zelfs…

Ze stonden in een enorme inkomhal waar er een grote luchter hing en verschillende wandtapijten hingen. Hermes opende nog een deur en Freya ging de kamer binnen. De kamer was ouderwets ingericht, volgens de barok als ze zich niet vergiste. Een lange tafel stond middenin de kamer. De tafel was volledig gedekt en er stond een feestmaal op. Er was wat gestommel en Freya keek op, ze kreeg bijna een hartinfarct. Voor haar stonden haar ouders. “Dit is Freya”, zei Hermes. “Mooie naam, als ik een dochter had gehad had ik haar ook Freya genoemd”, zei de vrouw. Dit was vreemd, enorm vreemd. Haar ouders stonden voor haar, herkenden haar niet, woonden in een kast van een huis en hadden dan nog eens een zoon… Freya voelde het tollen in haar hoofd, het werd zwart voor haar ogen…

Penelope

Penelope

Penelope en haar man hadden samen een fantastisch leven. Ze hadden elkaar leren kennen tijdens een conferentie over eerstelijnsgezondheidszorg.
Penelope was daar als verpleegster, haar man David als arts.
Na enkele jaren besloten ze te trouwen en samen een huis te kopen.

Maar het geluk bleef niet aan hun kant, David werd ernstig ziek en na enkele maanden overleed hij aan zijn ziekte. Penelope was kapot van verdriet en een zware depressie zat eraan te komen.
Er was nog zoveel dat ze samen met David had willen meemaken. Verre reizen maken en kinderen krijgen waren maar twee van de dingen die ze nog zo graag gewild had.

De weken gingen voorbij en Penelope besefte dat ze haar leven weer in handen moest zien te krijgen. Ze besluit om terug buiten te komen, terug aan sport te doen, terug haar werk op te nemen en terug te daten.

Al snel gaat alles terug zijn oude gangetje, behalve dan het daten. Penelope gaat van bed tot bed bij de mannen langs. Het maakte haar niet eens uit hoe de man eruit zag. Haar vriendinnen begrepen er niets meer van. Dit was niet de Penelope die zij kenden. Had dit te maken met het verlies die ze geleden had? Of was er meer aan de hand?

(G)RIP

Het is een grauwe donderdagochtend in de maand oktober, die tot dan toe erg grillig was geweest. Een oude, gammele schoolbus stond onder een straatlicht te wachten. Onder het zachte getik van de regendruppels zaten leerlingen ongeduldig te wachten op de laatkomers. Zoals gewoonlijk waren Thor en Pandora tientallen minuten na het afgesproken uur nog niet aanwezig. Hun komst mocht niet lang meer op zich laten wachten, want de leerlingen waren moeilijk in te tomen. Ze konden niet wachten tot ze eindelijk konden vertrekken op de eerste uitstap van het jaar. Het zou geen gewone uitstap worden. Dit jaar mocht zes A op bosklassen en als laatstejaars zouden ze er natuurlijk iets onvergetelijks van maken.

Enkele minuten later zagen alle leerlingen in de verte twee schaduwen opduiken. Eindelijk! Thor en Pandora kwamen eraan, zich van geen kwaad bewust. Meneer De Bulder, liet zich niet van zijn meest populaire kant zien toen hij de twee een serieuze uitbrander gaf. Het voorval was al snel vergeten toen de bus eindelijk kon vertrekken. Het vertrek liep niet vlekkeloos, de oude rammelbak van de school had de grootste moeite om zich op gang te werken. Na enkele felle rukken waren ze toch vertrokken.

Ondanks alle akkefietjes, kon niets of niemand de sfeer op de gammele bus verzieken. Terwijl ze de steile helling, op weg naar het bos opreden, weerklonk gezang in de bus. Niemand had door dat de banden steeds minder grip hadden op de natte wegen. In iedere haarspeldbocht slipte de bus wat meer. Iedere bocht zoog de bus wat dichter richting de diepe,donkere afgrond.

maandag 4 oktober 2010

Mijn naam is Aufania, maar iedereen noemt me Fanie

Het is avond. Rode neonlichtjes vullen de straten van Amsterdam. Een stad die overdag o zo prachtig lijkt verzinkt ’s nachts in alle criminaliteit en erotiek. Schimmen dwalen in dit miezerige weer door gure steegjes op zoek naar ‘hun’ onbereikbare geliefde.

Welkom in het verboden geil! Het is niet enkel mijn bron van inkomsten, maar ook mijn thuis geworden. Ik ben Aufania, maar iedereen noemt me Fanie. ‘ Rood is mijn kleur en de nacht is mijn vriend’. Mijn lijfspreuk, althans volgens Thor. Mijn ‘vriend’. Mijn echte vriend blijft Taranis…Taranis… mijn schim, mijn onbereikbare liefde.

Het begint allemaal vijf jaar geleden. Nog niet wetende van Thor en Taranis studeer ik aan de universiteit hier in Amsterdam en leid een onbezonnen studentenleventje. Na twee jaar slaat het noodlot toe. Mijn vader overlijdt en moeder is niet meer in staat om mijn volledige studies te betalen. Dan maar een job zoeken denk ik. Na lang zoeken leer ik Thor kennen. Als ‘directeur van een modellenbureau’ heeft hij het ideale baantje voor mij. Gewoon eventjes poseren en je verdient er serieus wat geld mee. Geen vuiltje aan de lucht! Nee…

Nu zit ik achter glas, neem glimpen op van druilerige schimmen. Als een vogel gekooid in een glazen kooi zonder uitweg, wachten op die ene schim. Ontsnappen is onmogelijk met Thor die net als een kat op de loer ligt. Zodra je maar één stap buiten je kooi zet teken je meteen je eigen doodsvonnis. Het is een straatje zonder eind…

Mino Taurus

Odysseus ging op de grond zitten, met z'n rug tegen de muur. De regen plensde in z'n gezicht en maakte z'n kleren drijfnat. Soms kon hij genieten van een stortbui, maar vandaag had hij er echt geen zin in. De koptelefoon op z'n hoofd was drie minuten geleden gestopt met muziek spelen. De batterij van mijn iPod zal wel weer leeg zijn, dacht Odysseus. Dat was de schuld van z'n zus. Ze gebruikte ook altijd z'n materiaal.
Hij was moe en gefrustreerd, maar toch opgewonden. Hij was vermoeid door z'n lange tocht naar het labyrint. Gefrustreerd omdat hij de weg niet terug vond in dit verdomde labyrint. Maar opgewonden omdat ze in het midden van het labyrint stond: Mino Taurus. Odysseus had geen flauw idee wie ze was. Maar zij zag hem wel zitten. Althans, dat dacht Odysseus toch. Het was ook allemaal zo vreemd. Precies twee dagen geleden had hij nog nooit van Mino Taurus gehoord. Totdat Odysseus het briefje op het zadel van z'n splinternieuwe Pegasus vond. Kom overmorgen naar het labyrint om drie uur, Mino Taurus, X, stond er geschreven in een krullerig meisjesgeschrift. Odysseus was meteen aangesproken door het mysterieuze ervan. Wie schreef tegenwoordig nog briefjes? Om te beginnen had ze een groot risico genomen. De kans dat Odysseus briefjes kon lezen na een avond poolen in het jeugdhuis, was relatief klein. Dat lag natuurlijk niet aan Odysseus zelf, maar aan z'n vriend die constant een nieuwe pils voor z'n neus zette.
Daarnaast had ze ook een groot risico genomen om een blauwtje te lopen. Want de kans dat Odysseus op het voorstel inging, was eerder gering. Alhoewel, blijkbaar kende ze Odysseus toch een beetje, want dergelijke mysteries zou hij nooit uit de weg gaan. Maar als zij hem kende, kende hij haar misschien ook. Hoewel, Odysseus was een geliefd persoon met een alom gekende, goeie reputatie. Er kenden heel wat mensen Odysseus, maar Odysseus kende lang niet al die mensen.
Odysseus begon zich stilaan af te vragen of het wel zo'n goed idee was om naar het labyrint te komen. Nu zat hij hier, doorweekt, op zoek naar een meisje dat er misschien niet eens was. Wie weet was het wel een meisje? Wie weet was het gewoon een jongen met een verwijfd handschrift. Of een lelijk meisje. Dat kon ook nog. Odysseus werd er steeds minder en minder gerust op. Zou hij niet gewoon rechtsomkeer maken? Was die Mino Taurus echt de moeite waard?

En toen was je weg

Sif voelde hoe een koude rilling over haar rug liep toen ze het blaadje die ochtend van de kalender scheurde. De datum die ze voor haar ogen zag opdoemen, liet haar benen trillen, zorgde ervoor dat het angstzweet haar uitbrak en wekte tranen op die over haar zachtroze wangen rolden. Het was vandaag 29 september, het was exact twee jaar geleden dat haar man betrokken was geraakt in een verkeersongeval.

Ze had Thor die dag op zijn kantoor gebeld met de vraag of hij nog langs de bakker kon passeren. Sif was het zelf glad vergeten om brood te halen toen ze van het ziekenhuis naar huis reed. Haar gedachten dwaalden steeds af naar de laatste bevalling van haar werkdag. Deze was uiterst moeizaam verlopen, het kindje lag in een stuithouding en de navelstreng was rond haar nekje gedraaid. De kans was reëel dat het pasgeboren meisje het einde van de dag niet zou halen. In gedachten verzonken was ze de bakker voorbijgereden, maar gelukkig had Thor later gedaan met werken.

Een paar uur later stond de politie voor hun deur. Ze hadden een spijtige mededeling, zeiden ze. De twee jonge agenten vertelden het op een toon alsof het een alledaags iets was, alsof haar man, de liefde van haar leven, elke dag uit haar leven verdween. Sifs wereld stortte in één klap in en huilend zeeg ze in de deuropening ineen. Wat er de daaropvolgende dagen was gebeurd, was voor haar een grote waas, het leek wel alsof iemand anders de controle over haar lichaam had overgenomen. Op de dag van de begrafenis zat ze er wezenloos bij, maar toen ze 's avonds alleen in hun huis was aangekomen, maakten de emoties zich over haar meester. De tranen welden op en hielden de hele nacht lang niet op met stromen.

Het tragische ongeval mag dan wel twee jaar geleden gebeurd zijn, toch werd ze nog elke dag met haar overleden echtgenoot geconfronteerd. Enerzijds voelde het vertrouwd aan om Thor rond zich te voelen, maar anderzijds wilde ze de draad van haar leven opnieuw oppikken. Ze had lang genoeg ter plaatse blijven trappelen, vond ze, maar vooruit gaan kon ze niet in dit huis, in deze stad, in dit land, waar alles haar aan Thor deed herinneren.

Ze opende haar laptop en ging op zoek naar de eerstvolgende vluchten richting het buitenland. Ze wilde hier zo snel mogelijk weg, alleen wist ze niet waarheen...

In gedachten

Hoe ik daar lag, was mijn lijf enkel een zielloos ding. Geen staat van zijn, maar een object, of soms slechts een hulpstuk. Ik had nooit kunnen denken dat net ik in staat was om mijn psyché los te koppelen van datgene wat puur aards was. Ik nam mezelf mee in het diepst van mijn gedachten waar ik vrij was van de kokende basten die zich op mijn lichaam stortten.

Vaak hadden ze het niet door dat ik wezenlijk afwezig was. Onweerstaanbare driften hadden hen wolken in hun hoofd gegeven, waardoor hun wereld een verstoorde afdruk was van de echte. Ik was echter niet meer dan een omhulsel waarvoor ik betaald werd. Vele mannen hebben mij meermaals bezocht en iedere blik verborg hetzelfde verlangen. Mijn lijf mochten ze hebben, maar mijn hoofd bleef als een kelder, diep weggestopt in de onderste lagen van een huis. Sommigen hadden naar me gekeken alsof ze me wilden opeten. Likkebaardend scheurden ze de kleren van mijn lijf, alsof ze een reep chocolade van zijn nutteloze verpakking ontdeden. Smeulend keken ze me aan en smeekten me: Arrina, breng me naar de zevende hemel. Anderen beweerden mij te redden van mezelf, maar hun lusten kregen telkens de bovenhand. Het liefdesspel was echter niet meer dan afstompend bandwerk, waar ik verzonken in gedachten mijn eigen spel speelde. Hoe ironisch dat net deze fysieke arbeid mij de toegang verschafte tot de hemel in mijn hoofd, waar ik liefde denken kon. Waar ik in mijn hersenspinsels Eshtan ontmoette. Zijn blik herborg een lieflijk begeren waar ik voorheen geen notie van had. Hij en ik, versmolten tot één gevoel, tot één gedachte, tot één zijn … En op dat moment gloeide mijn universum en regende het sterren. Wat was de wereld opeens wondermooi.

Ik verlangde naar niets anders dan naar hem, want hij was als een drug. De nazinderende roes kon de realiteit echter niet blijvend wegbannen. Hoe hard ik ook probeerde, geen enkele man kon mij zo beroeren dat hij bleef kleven in mijn herinnering. Alleen Eshtan. Alleen al bij het fluisteren van zijn naam zinderde mijn hart.

Maar ik verlang naar het onbereikbare, want Eshtan is niet meer dan een schepping van mijn verwarde geest. Oh, hoe hunker ik ernaar om eeuwig verdoofd te zijn voor mijn bestaan. Ik wil niet langer liefde denken, mijn lieve Eshtan. Zou ik …

Voetsporen

In de kille ochtend prikte de zilte geur van het zeewater in haar neus. De lichte ochtendnevel zorgde ervoor dat haar de adem ontnomen werd, ze had het gevoel alsof er een zwaar gewicht op haar borstkas lag. De donkere nacht werd langzaam verdreven door de opkomst van de roodroze zonnegloed.
Op elke andere dag had ze hiervan ontzettend kunnen genieten, maar vandaag kon niets van al dat schoons haar deren. Ophelie keek haar broer aan die stond te wachten op de Oostendse kaai. De wind blies haar in de ogen, maar dat was helaas niet de enige reden waarom de tranen over haar wangen liepen. Een maand geleden had haar broer plots besloten zijn geluk te gaan beproeven in Amerika. Hun beide ouders waren gestorven dus restte er hem hier niets meer en financieel ging het er hier ook niet zo goed aan toe. Ophelie was kwaad geworden dat hij er zo over dacht. Ze hadden immers elkaar nog en zonder hem zou ze helemaal alleen zijn. Eigenlijk wou ze met hem meegaan, maar ze hield erg van haar vertrouwde omgeving. Ze had hier immers de zekerheid van werk te hebben, in Amerika zou ze een totaal nieuw bestaan moeten opbouwen en ze wist niet of ze hiervoor wel stevig genoeg in haar schoenen zou staan. Daarnaast had haar vijf jaar oudere broer het zijn ‘kleine’ zus verboden om mee te gaan. Hij ging immers naar Amerika om haar ook geld te kunnen opsturen, zodat ze het iets breder zou hebben. Odyseus had van vele kameraden gehoord dat er fortuinen te verdienen waren in Amerika, als je tenminste de juiste connecties had. Een schreeuwende meeuw kwam akelig laag overgevlogen toen ze naar Odyseus toeliep. Ze namen elkaar voor een laatste keer vast toen hij de loopplank van de Eagle opliep.

Meteen toen hij aan boord kwam viel er een gevoel van trots over hem en tegelijkertijd voelde hij de onzekerheid die ervoor zorgde dat zijn maag ineenkromp en hij het gevoel kreeg alsof zijn adem werd afgesneden. De Eagle was één van de eerste zeilschepen die ook voorzien was van motor waarmee op stoom werd gevaren bij windstilte. Het was voor Odyseus de eerste keer dat hij op zo’n schip meezeilde. In 1820 kwamen dit soort schepen immers nog niet zoveel voor. Hij was al vele keren mee geweest op zee, maar meestal voor korte reizen met een zeilschip. De streep die hij nu trok was onverbiddelijk, zijn oude leven liet hij achter zich en een stap in het onbekende werd gedaan. De matrozen gooiden de trossen los en het schip kwam los van de kade. Hij bleef zijn zus aankijken, ze zwaaiden naar elkaar en zij bleef nog een heel eind meelopen langs de kade tot het schip de haven uit was. Ophelie bleef op het einde van het staketsel staan tot het schip bijna een puntje was geworden aan de horizon.

Eenmaal op zee zocht hij zijn hut op, uit zijn plunjezak haalde hij een aantal spullen waarvan hij niet wou dat ze nat werden. Hij greep in de zak en plots voelde hij een stukje papier. Het was een foto die hun ouders genomen hadden van hem en zijn zus toen zij veertien was. Ze hadden er maar twee exemplaren van, want een foto laten maken was een dure aangelegenheid. Hij bekeek de foto en de knoop in zijn maag werd nog wat strakker aangespannen. Zou hij haar ooit nog terug zien?Er werd bruusk op de deur geklopt en een potige kerel van rond de 20 kwam binnen. “Matroos Synnaeve, de kapitein wenst u te spreken." Zei hij op een barse toon.

Het geheim van A.

Het was vroeg in de ochtend. De dauwdruppels hingen als belletjes aan de grassprietjes en de eerste zonnestralen wrongen zich een weg door de dichte mist. De vogels floten vrolijke deuntjes. Het beloofde alweer een warme dag te worden.

Aphrodite was al wakker, want ze moest om acht uur haar vliegtuig halen. Haastig kleedde ze zich aan en repte zich naar het ontbijt dat haar moeder voor haar had klaargemaakt. Ze keek nog eens vlug of ze alles goed had opgeborgen in haar koffers, gaf haar moeder een zoen en bracht toen alles naar de auto. Haar vader zat al achter het stuur te wachten. “Veel succes!”, riep haar moeder haar nog na. Een paar uur later stonden ze op de luchthaven. “Oef, net op tijd!” dacht Aphrodite bij zichzelf. Vlug nam ze afscheid van haar vader en strompelde met al haar koffers naar binnen. De koffers wogen net niet te veel en binnen de minuut stond ze al bij de douanecontrole. Eenmaal door de controle heen was het zoeken naar de juiste gate. Gelukkig was het niet ver lopen. “Een koffie zou mij wel deugd doen”, mompelde Aphrodite. Terwijl ze aanschoof zag ze dat er bij de incheckbalie al heel wat mensen stonden te wachten op de vlucht naar Athene. Met de koffie in haar hand zeulde Aphrodite haar ene koffer naar de rij wachtende passagiers. Terwijl ze van haar koffie nipte, keek ze om zich heen. Plots zag ze in de rij ‘Priority’ een jongen staan die, net als haar, alleen naar Athene ging. Het was alsof hij wist dat Aphrodite naar hem keek, want hij draaide zich plots om en hun ogen kruisten elkaar. Vlug wendde ze haar blik van hem af en keek naar haar koffie die nog half vol was. Ze gluurde voorzichtig naar hem en zag dat hij haar bleef aankijken. Aphrodite wist zichzelf geen houding te geven en was blij dat de gate niet veel later openging. Toen ze opkeek was hij al door de gate naar het vliegtuig aan het wandelen. Aphrodite zag dat hij mankte. “Die ene koffer is vast heel zwaar”, dacht ze bij zichzelf.

Op het vliegtuig was het zoeken naar een plaatsje. Omdat ze op een na laatste was, kon ze niet meer kiezen waar te zitten. De stewardess bood haar een plaatsje aan vlak achter de vleugel. Ze stopte haar handbagage in de kofferruimte en nam plaats op haar stoel.
“Hallo”, zei een warme en vriendelijke stem. Ze schrok op en keek opzij. Ze zat naast de jongen met het manke been. “Ik ben Achilles”, zei de jongen. “O hallo, ik ben Aphrodite”, zei ze. “Aphrodite”, mompelde Achilles, “Heb je ooit al eens gevlogen?” “Neen, het is de eerste keer”, zei Aphrodite. Haar stem trilde een beetje en ze kon haar gordel maar niet in elkaar klikken. “Wacht, laat mij je helpen”, zei Achilles en zonder op antwoord te wachten boog hij zich over haar heen en klikte haar gordel vast. “Hmmm, wat ruikt hij lekker”, dacht Aphrodite.

zaterdag 2 oktober 2010

Ik zag je op de trein


"Morgen, morgen zal ik gaan." Irene kan al weken niet slapen. Iedere nacht opnieuw denkt ze aan die knappe man die ze tegen het lijf gelopen was op de trein. Vorige week ontdekte ze dat hij een succesvolle ingenieur is bij het grootste bouwbedrijf in de buurt. Sindsdien twijfelt ze of ze naar het bedrijf zou stappen om hem mee uit te vragen. Normaal gezien is ze niet zo verlegen, maar het feit dat ze nog niet weet hoe hij heet, houdt haar enigszins tegen. Ook is ze wat nerveus omdat ze niet weet op welke manier ze hem moet benaderen. Je openingszin kan toch moeilijk 'Ik zag je op de trein' zijn? De ongewone situatie maakt haar enorm onzeker. Alle andere jongens waarmee ze uitging, had ze leren kennen in een café, onder vrienden. Er was altijd wel iemand die de ander kende.

Het lijkt weer een slapeloze nacht te worden voor Irene, ze blijft maar piekeren.
"Als ik morgen niet ga, geef ik het beter op. Zo kan het niet verder. Weken na elkaar niet slapen, dat maakt je kregelig. En als er iets is waar ik zelf niet tegen kan, dan is het een persoon die kort aangebonden is. Alleen als je uitgeslapen bent, kun je vriendelijk zijn en elkaar op een zachte manier benaderen. Het wordt tijd dat ik weer eens een oogje dichtdoe. Pas dan kan ik op die knappe man afstappen. Stel je voor dat ik hem afsnauw, enkel en alleen omdat ik niet goed geslapen heb... Nee, misschien volg ik beter eerst een slaapkuur. Daarna stap ik op hem af. Niet morgen. Ondertussen kan ik misschien eerst proberen zijn naam te weten te komen."


's Anderendaags neemt Irene zoals gewoonlijk de trein van zeventien na zes. Ze ziet haar knappe man opstappen. Haar hart gaat sneller slaan als ze ziet dat hij in haar coupé komt zitten. Ze weet niet goed hoe zich te gedragen en neemt er vlug haar roddelblaadje bij, op de horoscooppagina. Ze wordt vuurrood als ze merkt dat ze het blad ondersteboven vast heeft.
"Gelukkig heeft hij het niet gezien. Man, wat een roddeltantes kunnen mannen toch zijn. Dan durven ze iets te zeggen van ons, vrouwen."

Midas heeft inderdaad niet opgemerkt dat Irene haar blaadje verkeerd vasthield. Hij is te druk in gesprek met zijn collega over het nieuwe project dat ze net in de wacht gesleept hebben en gunt de vrouw in zijn coupé geen blik waardig. Het gesprek is bij het opstappen van de trein overgegaan in het keuren van de vrouwelijke bedienden op de eerste verdieping van het bedrijf. Midas lacht met de grapjes van zijn collega, terwijl hij zijn notitieboekje te voorschijn haalt. De kaft van het boekje lijkt wel van massief goud. Of is dat maar schijn en ligt het aan Midas' uitstraling? Nee. Ook het bijhorende potloodje schittert in het voorbijflitsende schijnsel van de lantaarnpalen.
Irene kijkt ernaar en betrapt zichzelf op overmatig staren. Snel doet ze weer alsof ze haar horoscoop leest.