woensdag 13 mei 2009

Het rouwkind

Voor Paula. Dat is ongeveer de meest directe boodschap die in de hele dichtbundel te vinden is. Voor de slechte verstaanders: Paula is de overleden vrouw van Gerrit Kouwenaar. Dat overlijden verwerkt hij in Totaal witte kamer, zijn meest recente dichtbundel.

Poëzie is emotie. De beste poëzie wordt geschreven in de wildste achtbanen van hoop, verdriet, euforie, verveling. Kouwenaar’s verdriet druipt van de bundel af. De zwarte kaft en sobere indeling maken al meteen duidelijk dat deze bundel geen plezierreisje zal worden. Ook inhoudelijk zal deze bundel zich zwaar weemoedige profileren. Kouwenaar ligt overhoop met de woorden, worstelt met zijn gevoelens en wil vooral niet dat iedereen zich zomaar kan inleven in zijn gevoelens.

Daarom trekt hij een muurtje op. Een poëziebundel is een kind dat men baart. Kouwenaar wil nog een laatste kind van zijn vrouw. Hij doet er alles aan om het zo goed mogelijk voor te bereiden op de boze wereld, maar eens het daar is, glijdt het van hem weg. Het loslaten van een kind is even moeilijk en onvermijdelijk als het loslaten van zijn vrouw. Als je een dichtbundel uitbrengt, sta je in je blootje in het zicht van iedereen. Het kind dat moeizaam geboren is uit zijn rouw, mag niet voor iedereen zichtbaar zijn.

Grind dat men kust met zijn zolen, kind
dat men struikelde, naliet, verstrikt in een foto

Daarom pakt Kouwenaar het iets subtieler aan. Zijn dichtbundel stoot elke leek af die niet bereid is om in zijn wereld te komen, om zijn rouw te delen. Dit is geen werk dat je zomaar leest, je moet werkelijk een inspanning leveren om ervan te mogen genieten. Het muurtje dat hij optrekt om zich minder bloot te geven, moet je slopen. Niet alleen de kaft stoot elke koude, willoze ziel af, ook de poëzie zelf is een langgerekt mysterie.

Maar een kind betekent ook toekomst. Het kind van de rouw heeft ook een toekomst, heeft ook vooruitzichten. Na rouw komt (her)opbouw. Het kind staat in het voorjaar van z’n leven.

Eindelijk voorjaar, juichte de vlier in de bloei
van zijn leven nadat zijn verkankerde stamvader
die winteravond in stilte verast was

Terwijl het kind in de lente van z’n leven zit, bevindt Kouwenaar zich in de winter, het einder der tijden, zijn vrouw achterna. De dichtbundel smelt de sneeuw uit zijn winter, als een zon die een laatste verwoede poging doet om hoop te brengen.

Schrijf de winter staat stil, lees een dag zonder dood
spel de sneeuw als een kind, smelt de tijd
als een klok die zich spiegelt in ijs
(…)
de zon op de sneeuw, het kind in de slee
het dichtgewaaid spoor, de onleesbare dood –

Kouwenaar schrijft dan wel hermetisch, de beelden schetsen een duidelijk contrast. De boodschap bevindt zich niet in de zinnen, maar je vindt hem terug in de woordkeuze en de beeldspraak.

Liggend in zwart in de helderste kamer
bevat men volmaakt wat het afschrift onteigent
vult men gedwee zijn inhoud met leegte.

Het zwart-wit contrast druipt van de bundel af. Inhoud tegenover leegte, lente tegenover winter, donker tegenover helder,geboorte versus dood. Daar zit de kern van de bundel: in het contrast. Het leven zit vol contrasten, dus na rouw komt logischerwijs heropbouw. Dat is toch waar de dichter op hoopt. Wat op het eerste zicht een donkere, weemoedige bundel lijkt te zijn, is eigenlijk een expressie van hoop.

Kouwenaar zet iedereen op het verkeerde been met zijn bundel. Hij schrijft heel ontoegankelijk, zijn zinsbouw, enjambement en lay-out stoten de lezer af. Hij eist dat je dieper graaft in zijn poëzie, hij laat je niet zomaar toe in zijn wereld van verdriet. Hij geeft je toch een kans door zijn sprekende woordkeuzes en beelden van contrast. Daaruit blijkt hij heel hoopvol te zijn. Totaal witte kamer is een bundel die zich niet laat lezen, die van zijn lezer enig doorzettingsvermogen en goeie wil toont. De dichter wil zijn gevoelens delen, maar niet met lezers die niet bereid zijn om hem te begrijpen.

dinsdag 12 mei 2009

I am still right here...

I wear this crown of thorns
upon my liar's chair
full of broken thoughts
I cannot repair
beneath the stains of time
the feelings disappear
you are someone else
I am still right here

(Johnny Cash, Hurt)

Het is gek om brieven te lezen die niet aan jou gericht zijn, een beetje onbeleefd ook want het hoort niet, maar het weet te plezieren. Er wordt verteld wat jij niet hoeft te horen, wat twee mensen elkaar te zeggen hebben, als niemand anders het horen kan.

Eenzelfde gevoel overvalt me bij het lezen van Gerrit Kouwenaars bundel Totaal witte kamer. Het boekje bestaat uit vier delen met gedichten opgedragen aan zijn overleden vrouw Paula. Het mag daarom niet verwonderen dat de meeste, en de betere, gedichten handelen omtrent afscheid nemen, herinneringen oprakelen, het rouwen en het wederom opnemen van het gewone leven…

De wondermooie opener Een nadag lijkt hoop te geven, na regen komt zonneschijn, maar maakt meteen duidelijk dat alles anders is voor de oude dichter zo zonder zijn vrouw, de zon schijnt anders.

Het moest er eenmaal van komen dat men alles
al kende, dat weer overal gras mokte
waar het ontzegd was, dat de mondige heg
het uitzicht benam, de bijl moest ontslepen
...
en dat men het koud had en vlees at
en dat het vless niet meer smaakte en het vuur
zich ontstak en de muren zich warmden -


Vooral in de acht gedichten van het onderdeel Totaal witte kamer wordt Kouwenaar heel persoonlijk en ontleedt hij minutieus, maar oh zo teder, zijn verlies. Het is het schrijven van een man die zich vastklampt aan die laatste mooie herinneringen, vooraleer ook die vervagen tot schimmen in de mist der tijd.

Waar geurde je toen naar, toen, het was
Een woord dat er niet was, zomersneeuw, zweem
Van lichtweefsel, mondstilte, honinggras
(Woorden als deze)

Je bent zo volledig alom afwezig, zozeer
In verhangen kleren onteeuwigd
(Niet geschreven)


Het zijn maar enkele verzen uit Totaal witte kamer, die stilte afdwingen.

Er zal bemerkt worden dat Kouwenaar het zijn lezer veel te moeilijk maakt; dat zijn zinnen een loopje nemen met de logica van de semantiek, en dat de enjambementen alles behalve bevorderend zijn bij het lezen. En deze bemerkingen kloppen, want Kouwenaars gedichten lezen niet makkelijk, maar dat is goed zo, want pijn en verdriet werken beter moeilijk.

Zijn er dan geen minpunten aan deze bundel? Jawel, gedichten als Parkwandeling of A happy childhood passen inhoudelijk minder bij het deeltje Totaal witte kamer en breken ‘de feeling’ daarvan enigszins. Sommigen zullen dit als een positief iets beschouwen, het kan tenslotte niet enkel kommer en kwel wezen, doch hun mening deel ik niet; een groots thema als de dood dat zich zo moeilijk laat bevatten, maar dat hier zo eerlijk, intiem en weinig dramatisch aan bod komt, heeft geen nood aan uitstapjes naar her en der.

Wanneer ik Gerrit Kouwenaars gedichten lees, besef ik dat deze er eigenlijk niet voor mij zijn. Het zijn briefjes en bedenkingen van een dichter gericht aan zijn vrouw, het zijn de allerlaatste dingen die hij nog wou zeggen, als hij daartoe de kans kreeg, en als niemand anders het horen kon. Maar anderzijds weet het lezen ervan me te plezieren, plezieren door de schoonheid van het treurniswekkende, en het doet me bedenken dat het leuk zou zijn moesten er bibliotheken zijn daarboven. En als die er zijn, daar in de hemel, en als Kouwenaars vrouw er deze gedichten leest, dan zal zij dit moeten erkennen: wat heeft die man van mij me toch oprecht graag gezien. En dat moet het grootst mogelijke compliment zijn, dat Kouwenaar met deze bundel kon bekomen.

woensdag 6 mei 2009

Peerevaluatie poëzierecensies


Lees minstens drie poëzierecensies van je collega's en geef in een reactie bij hun artikels jouw mening over vorm en inhoud. Plaats als reactie op dit bericht je top 3 met een korte duiding.

Peerevaluatie columns


Lees minstens drie columns van je collega's en geef in een reactie bij hun artikels jouw mening over vorm en inhoud. Plaats als reactie op dit bericht je top 3 met een korte duiding.

dinsdag 5 mei 2009

Romantische wereldleiders

In alle kranten konden we onlangs lezen dat het presidentiële koppel Michelle en Barack Obama nog eens tijd had voor een romantisch diner, voor het eerst sinds de eedaflegging van manlief trouwens. Eindelijk plaats voor romantiek in het Witte Huis, dat moest ervan komen. Het perfecte koppel (de succesvolle man gesteund door de sterke vrouw) zat al lang op droog zaad. Het moest ervan komen. Straks zou de überintelligente Amerikaanse bevolking nog gaan denken dat er iets aan de hand was, terwijl Barack het eigenlijk gewoon te druk had met het regeren van de wereld.
Er is altijd plaats voor romantiek, zelfs in het Witte Huis. Zo ook bij de Berlusconi’s. Silvio is waarschijnlijk de meest romantische wereldleider die ik ken. Die Italianen zijn een onvoorspelbaar vat vol emoties, en ongetwijfeld is Berlusconi een man met romantische uitbarstingen. Jammer voor zijn vrouw dat die uitbarstingen altijd plaatsvinden bij andere, bij voorkeur welgevormde jonge vrouwen. Begrijpelijk dat ze wil scheiden. Anderzijds ook begrijpelijk dat Berlusconi de eerder vernoemde deernen ministeriële verantwoordelijkheden wil geven. Geef hem eens ongelijk.

Toen de man in kwestie gepolst werd naar zijn nogal controversiële aanbevelingen voor de Europese verkiezingen, antwoordde hij dat de babes goed waren voor het imago van Italië. Ik kan me voorstellen dat het voor de vaderlandse vertegenwoordigers een aangename afwisseling zal zijn ten opzichte van onze lokale politieke babes, zoals daar zijn Mieke Vogels, Hilde Crevits, Joelle Milquet en Inge Vervotte.
Wat zou ik graag zo’n berlusconi in onze Wetstraat zien regeren om ons imago wat meer pit te geven. De stoten van parlementaire nar Dedecker zijn gebedjes in vergelijking met de uitspraken van de Italiaanse premier. Zo complimenteerde hij zijn romantische collega Obama dat hij ‘mooi, jong en gebruind’ is. Of wat dacht u van deze: na de aardbevingen in Abruzzo liet de premier optekenen dat de slachtoffers in tentenkampen hun verblijf maar moesten beschouwen als een weekendje kamperen. Verder noemde hij de moslims onbeschaafd, en de linkse stemmers geestelijk gehandicapt. Naast Dedecker moeten we ook Open VLD krediet geven voor hun pogingen om ons parlement wat Berlusconiaans te maken. Zo werd het nieuws dat Annelien Coorevits in de partijlijst werd opgenomen alvast op gejuich onthaald bij de Belgische fans van Berlusconi.

maandag 4 mei 2009

Belladonna


Laatst ging ik naar De versie Claus kijken, een monoloog van Josse de Pauw over het leven van Hugo Claus. Je kent hem wel, die beroemde Vlaamse schrijver. Hij schreef bijvoorbeeld Het verdriet van België. Een boek dat ik niet las, maar waarvan ik de titel bewonder. Zo mooi en zo welklinkend. Zo zelfzeker ook; immers, welke recensent zal destijds niet even met de gedachte gespeeld hebben om een stukje te schrijven onder diezelfde titel? Het theaterstuk was saai, langdradig, doch uitermate boeiend en onderhoudend. Tja, wat moet je jezelf daar nou bij voorstellen? De versie Claus dus. Prompt na de voorstelling, en nog in een enthousiaste bui van bewondering verkerend voor die Clausfiguur, besloot ik eveneens schrijver te worden. Boeken schrijven, boeken verkopen, beroemd worden, belezen lijken… Prachtig toch? Thuis aangekomen plaatste ik mijn laptop op mijn schoot, werd stilletjes aan impotent, en dacht na over een geschikte verhaallijn. Omdat een boek schrijven een werk van lange adem is, was ik niet ontmoedigd door het plotse gebrek aan inspiratie dat me net nu overviel. Alsof Hugo Claus daar nooit mee worstelde… Of Arnon Grunberg. Je kent hem wel, die beroemde Nederlandse schrijver. Hij schreef bijvoorbeeld Tirza. Een boek dat ik ooit las, maar waarvan ik naderhand verlangde het nooit gelezen te hebben. Zo nietszeggend. Zoveel pagina’s, om zo weinig te vertellen. Als ik laatst De versie Grunberg had gezien, ik was niet eens schrijver geworden. Meer zelfs, als schrijver behoed ik mij ervoor ooit naar De versie Grunberg te gaan kijken, want ik zou weleens prompt na de voorstelling een andere eervolle stiel willen beoefenen, die van kunstschilder bijvoorbeeld, of van zebrapadtekenaar. Thuis straalde mijn laptop nog steeds zoemend zijn warmtegolven door naar mijn bovenbenen, het licht van het scherm flikkerde in mijn ogen en hoewel dit geen politiekcorrect werkwoord is, gebruikte ik het toch in een veel te lange zin, want ik kon mij beroepen op datgene wat men de dichterlijke vrijheid noemt. Maar welk werkwoord ik ook zou gebruiken, het wijzigde niets aan het feit dat er door de scherpe flikkering van het computerscherm bolle tranen uit mijn ogen rolden, en pardoes ploften, op de grond tiens. Schrijver zijn, het is niet weggelegd voor de wekere mossels onder ons. Mijn gebrek aan inspiratie, die ik onderwijl als een writer’s block bestempelde, hinderde mij mateloos: op die manier zou ik natuurlijk nooit een boek publiceren. De schoonschrijverij even laten voor wat ze was, de geest zijn rust gunnen, pauze nemen dus. Ik nam een krant, en las een column, zo eentje van Herman Brusselmans. Je kent hem wel, die bekende Vlaamse schrijver. Hij schreef bijvoorbeeld Iedere zondag sterven en doodgaan in de week. Je ziet, schrijver zijn, het is waarlijk niet weggelegd voor de wekere mossels onder ons. Ik las ooit meerdere boeken van die Brusselmans, maar nu niet meer. Nu lees ik zijn columns. Ik besloot prompt er zelf eentje te schrijven. Over waarom ik schrijver werd, over Hugo Claus, de heerser, en over Arnon Grunberg, de schlemiel, ik liet niet na Brusselmans te vernoemen, want hij spoorde mij aan tot het columnschrijven. Ik beschreef hoe de genoemde Vlaamse schrijvers succes hadden bij het mooiere geslacht, dat zij zo treffend schoon wisten te portretteren. Ik beschreef de beeldige vriendin die ik beminde, en de literaire kwaliteiten die ik ontbrak. Ik beschreef het allemaal in die column en bedacht toen de titel Belladonna.

zondag 3 mei 2009

Liefde in zwart-wit

Toen ik mij gisteren in verfwinkel Colora bevond (om mijn ouders te helpen bij het uitkiezen van enkele nieuwe kleuren voor de woonkamer), viel mijn oog op een groot aantal dozen witte verf, in de aanbieding. “Waarschijnlijk gaat het om een overaanbod dat men maar niet verkocht krijgt”, dacht ik meteen bij mezelf.
Toen ging bij mij een lampje branden. Ik begaf me onmiddellijk naar de sales manager (zo heet dat tegenwoordig) van Colora en zei: “Meneer, ik heb een schitterend idee om al die witte verf zo snel mogelijk verkocht te krijgen.” “Wat mag dat dan wel zijn, jongeheer?”, sprak de vriendelijke man mij meteen toe. “Heel eenvoudig”, antwoordde ik, “een reclamecampagne opstarten aan de hand van een heel bekend gedicht van één van mijn favoriete auteurs, Gerrit Kouwenaar. Dat gedicht gaat ongeveer zo:”

Laten wij nog eenmaal de kamer wit maken
nog eenmaal de totaal witte kamer, jij, ik

dit zal geen tijd sparen, maar nog eenmaal
de kamer wit maken, nu, nooit meer later

en dat wij dan bijna het volmaakte napraten
alsof het gedrukt staat, witter dan leesbaar

dus nog eenmaal die kamer, de voor altijd totale
zoals wij er lagen, liggen, liggen blijven
witter dan, samen –


“Hmm, niet slecht, waarom heb ik dat idee zelf niet bedacht?”, zei hij meteen.
Ongelofelijk, maar waar… na exact één uur was alle witte verf uitverkocht! Als beloning kregen mijn ouders, gratis en voor niets, alle verf die ze nodig hadden om de woonkamer te schilderen!
Vanmorgen nog belde de PDG van Colora Oostende mij op: “Meneer Casier”, zei hij, “U hebt ons gered van het faillissement. Hoe kunnen wij u ooit bedanken?”. “Och, beste man”, antwoordde ik bescheiden, “Bedank liever Gerrit Kouwenaar. Hij heeft de bundel Totaal witte kamer immers geschreven, niet ik!”
En zo leefden de uitbaters van verfwinkel Colora nog lang en gelukkig!

Elk sprookje bevat een moraal. De moraal van dit sprookje is: de gedichten van Gerrit Kouwenaar zijn (sommige althans) heel aangrijpend, als je tussen de regels leest. Poëzie in zijn puurste vorm, om het in vijf woorden te formuleren.

Hoe contrasterend, een zwarte kaft met daarop de titel: Totaal witte kamer. Pas toen ik te weten kwam dat Kouwenaar de dichtbundel schreef na de dood van zijn vrouw, werd de bedoeling mij duidelijk. Een zwarte (symbool voor de dood) achtergrond met een witte (symbool voor hoop) tekst… het doet me eigenlijk denken aan de actie van koningin Fabiola: een witte outfit dragen op de begrafenis van haar echtgenoot, onze geliefde koning Boudewijn.

De bundel Totaal witte kamer, die in 2002 verscheen, bestaat uit 27 gedichten. Moderne gedichten, zo kunnen ze we wel noemen. Opvallend immers zijn de telkens wisselende regel- en strofelengte en het ontbreken van rijm en leestekens, behalve dan het gedachtestreepje, waarmee de auteur bijna alle gedichten afsluit. Alsof Kouwenaar zich telkens afvraagt: “Hmm, zou ik m’n gedicht hier al beëndigen, of nog even doorgaan?”

Kouwenaars dichtbundel is best wel aangrijpend, maar o zo moeilijk toegankelijk voor de massa. Om zijn gedichten echt te begrijpen, moet je wel eens tussen de regels lezen (zoals ik al had vermeld), maar moet je eerst en vooral over enige voorkennis beschikken.
Toen ik Een glas om te breken voor het eerst las, dacht ik: “Wat een onzin is dit?”
Voor ik aan de volledige dichtbundel begon, had ik me dan ook voorgenomen om mij eerst even te informeren over het leven en werk van Gerrit Kouwenaar. Zo kwam ik o.a. tot de vaststelling dat hij vroeger toneelstukken heeft vertaald, o.a. van Bertold Brecht en Jean-Paul Sartre. Laat ons hopen dat die toneelteksten iets toegankelijker waren voor het grote publiek dan de meeste van zijn dichtbundels! Want wat moet iemand zonder enige voorkennis zich immers voorstellen bij het lezen van volgend gedicht:

Liggend in zwart in de helderste kamer
bevat men volmaakt wat het afschrift onteigent
vult men gedwee zijn inhoud met leegte

omdat vlees moet geschreven verhongert de hemel
omdat taal moet ontleven moet men ontbinden
lidwoorden longen lipletters speeksel

iets dat hier klopt is meer dan een stilte
uren herhalen zich zonder beginnen
het ogenblik zoekt een glas om te breken –


Hoe kun je in godsnaam je inhoud gedwee met leegte vullen? Of volmaakt bevatten wat het afschrift onteigent? Het zijn één van de vele vragen die Jan met de pet zich wellicht zou stellen!

“Och, die dekselse Gerrit”, dacht ik een aantal keer bij mezelf toen ik z’n gedichten las. Je verdriet op zo’n zeemzoete manier kunnen uitdrukken... het is een gave die maar weinigen gegeven is!

zaterdag 2 mei 2009

Rouwen in stijl

‘Totaal witte kamer’ of ‘Chambre totalement blanche’ is een dichtbundel van Gerrit Kouwenaar, vertaald uit het Nederlands door Pierre Gallissaires en Jan H. Mysjkin. De bundel verscheen in het najaar van 2002. Gerrit Kouwenaar koos de aangrijpende titel ‘Totaal witte kamer’. De link met de dood van zijn vrouw Paula is bij de titelkeuze niet ver te zoeken.

De zwarte kaft met de kille blauwe en witte letters vormt een echte eyecatcher. Via het kleurenspel licht Kouwenaar al een tipje van de sluier op waarover deze dichtbundel gaat. De zwarte kleur staat symbool voor de dood terwijl het blauw de kilte van zijn eenzaam bestaan uitdrukt. De witte letters bieden de dichter een hoopvol toekomstperspectief aan. Het vierkant is een openstaande deur die de lezer uitnodigt om de dichtbundel en het leven van Kouwenaar binnen te stappen.

De waardering voor zijn dichtbundel ‘Totaal witte kamer’ liet niet lang op zich wachten. In 2004 mocht Gerrit Kouwenaar de Karel Van de Woestijneprijs in ontvangst nemen. Daarnaast kreeg hij ook de vijfjaarlijkse prijs voor poëzie 2005 van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (KANTL). Deze dichtbundel liet ook de jury van de VSB-poëzieprijs niet koud.

Dit meermaals bekroonde werk bestaat uit vier grote delen: ‘een glas om te breken’, ‘vier variaties bij een drieluik’, ‘tussentijds’ en ‘totaal witte kamer’. Het eerste deel, ‘een glas om te breken’, verscheen voor het eerst in 1998 ter gelegenheid van Kouwenaars 75ste verjaardag. Pas in 2002 werd dit deel aangevuld met de drie andere delen.

De nu 86-jarige Kouwenaar schreef de gedichten naar aanleiding van het overlijden van zijn vrouw. In ‘Totaal witte kamer’ omschrijf hij op een stapsgewijze poëtische manier de delen van het rouwproces die hij doorloopt. Dat proces verloopt met vallen en opstaan. In zijn gedichten omschrijft Kouwenaar welke leegte zijn vrouw achterlaat en hoe hij probeert verder te leven zonder haar. Hij probeert via zijn gedichten haar dood een plaats te geven en wil zonder haar te vergeten een nieuw hoofdstuk in zijn leven beginnen.

In deze dichtbundel neemt Kouwenaar de lezer mee in zijn web van mijmeringen over zijn leven met Paula, over de dood, over rouw en over de vergankelijkheid van alles wat bestaat. In deze voorbeelden staat de vergankelijkheid van ‘het vlees’, zijn vrouw Paula, centraal.
‘… in het vlees dat bestaat als sneeuw voor de zon’
‘het vlees nog onsterfelijk’


Ik hou enorm van de manier waarop Gerrit Kouwenaar schrijft. Zijn formuleringen zijn erg realistisch en doen je vaak naar adem snakken. Het is gemakkelijk om de handelingen en de plaats waar de gedichten zich afspelen, visueel voor te stellen. Je krijgt een helder beeld van wat er in de auteur omgaat door de manier waarop hij de gebeurtenissen en zijn gevoelens omschrijft in het gedicht ‘Toen wij’.
‘Toen wij onze handen over ons hart streken
weet je nog hoe het klopte, hoe onze helften
eensklaps weer waar waren, woorden bij kaarslicht’

‘… , wij waren tevreden
zo liggend in wat wij bezaten, het ogenblik
dat ons omarmde, viel toen de tijd in’


De lezer kan gemakkelijk de kern uit de gedichten halen zonder de versregels tot op het bot te ontleden. De gedichten van Kouwenaar zijn zowel voor de geoefende lezer als de literaire leek toegankelijk. Dit is vast en zeker een van de redenen waarom Kouwenaar geliefd is bij het brede leespubliek.

Kouwenaar wekt gevoelens op bij de lezer door op een sublieme manier te spelen met taal en stijlfiguren. De enjambementen zorgen ervoor dat de honger van de lezer niet gestild wordt. Je wil verder lezen om zo dieper te graven in de gevoelswereld van Gerrit Kouwenaar. De sterke ritmiek en de opsommingen in de gedichten zorgen ook voor meer emotionele diepgang. In het gedicht ‘gemompel’ treden deze kenmerken op de voorgrond.
‘nu vogels in grote getale, zwartwolken verhalen
die de verte afschrijven, dichtvouwen als een krant’


Met de krachtige woorden ‘zwart is de mode’ sluit Kouwenaar zijn rouwproces af. Het is genoeg geweest, hij is klaar om verder te gaan. De dichter deelt zijn levenservaring met de lezer. Hij wil de lezer doen stilstaan bij de kleine dingen van het leven want voor je het weet zijn ze weg. Alles vergaat, dus geniet van elk moment.

vrijdag 1 mei 2009

Mama, mag ik ook zo'n groen masker?

Gevogelte achter slot en grendel. Duizend kippen geslacht na mogelijk geval van vogelgriep. Wat is hier nog vreemd aan?

Al decennia lang waarschuwen virologen voor een nieuwe grieppandemie. En wie weet, misschien krijgen ze eindelijk gelijk. In Mexico heerst tegenwoordig een agressieve varkensgriep die al het leven eiste van 103 mensen. Ook de Verenigde Staten bleven niet gespaard. Zo zijn er in New York al veertig gevallen vastgesteld. Het zou gaan om leerlingen die een schooluitstap maakten naar Mexico. Waarom zijn die verre schoolreizen ook al weer nodig? Oh ja, om een dodelijke varkensgriep op te lopen.

Nu de ziekte Europa heeft bereikt, worden wereldwijd maatregelen getroffen. Ook België neemt hieraan deel. Op de luchthaven van Zaventem worden folders uitgedeeld. Maar wees nu zelf eerlijk, wat is het eerste dat je doet als je een folder in handen krijgt? Inderdaad, in de dichtstbijzijnde vuilnisbak gooien. Bovendien vindt de reisorganisator Joker het niet nodig om hun bezoek aan Mexico – City te schrappen. Joker was zo vriendelijk om te melden dat de groep toeristen het goed stelt. Ze krijgen zelfs mondmaskers aangeboden!

Hoewel er nog geen gevallen bij ons werden vastgesteld, is het toch nodig om in te grijpen. Het is tijd dat regeringspartijen ophouden met het voeren van onnodige discussies. Ze moeten de handen in elkaar slaan en een gezondheidsplan opstellen.

Beter voorkomen dan genezen!

Een blik op de pijn en het geluk van liefde

Gerrit Kouwenaar is een 74-jarige Nederlands dichter die nog steeds bruist van inspiratie. Voor zijn dichtbundel ‘Totaal witte kamer’ ontving hij in 2004 de Karel Van de Woestijneprijs.

Gerrit Kouwenaar scheef ‘Totaal witte kamer’ na het verlies van zijn vrouw, aan wie hij de dichtbundel opdroeg. De titelkeuze symboliseert een nieuw begin: een leven zonder zijn vrouw. De witte titel contrasteert met de zwarte cover. De tegenstelling onschuld (wit) en dood (zwart) kan hier moeilijk over het hoofd worden gezien. Opmerkelijk is het vierkant dat centraal op de cover pronkt. Het is net een venster waardoor je kan binnenkijken in een kamer. Als het ware een raam dat de lezer een blik gunt op de dichtbundel.

De opbouw van de bundel kan je vergelijken met een drieluik. Ten eerste heb je de gedichten die horen bij de titel ‘Een glas om te breken’. Hiermee wil de dichter waarschijnlijk verwijzen naar de spanning die de dood teweeg brengt. Ten tweede zijn er de gedichten waarbij hij terugdenkt aan het verleden maar beseft dat hij verder zal moeten gaan met zijn leven.
Ik ben vastgelegd aan een heden
maar draag een verleden naam
Deze gedichten krijgen de titel ‘Tussentijds’. Ten derde heb je de gedichten die vallen onder de titel ‘Totaal witte kamer’. Met dit deel begint Gerrit Kouwenaar als het ware met een schone lei. De bovenbeschreven opbouw symboliseert het rouwproces dat de dichter heeft doorlopen.

‘Een nadag’ is één van de gedichten die je terugvindt in de bundel. De dichter verwijst met dit gedicht naar de vergankelijkheid. Ooit leken bepaalde zaken zoals ouder worden, aftakeling en sterven zo ver weg. Nu is echter het moment gekomen waarop deze alom aanwezig zijn. Als lezer kan je sporen terugvinden van het centrale thema: de dood. Zo schrijft Gerrit Kouwenaar een verwijzing naar het cremeren neer. ‘…het vuur zich ontstak en de muren zich warmden.’ Ook verwijst hij naar de kilte die zijn vrouw nalaat en hoe onaangenaam hij het vindt om zonder zijn vrouw verder te leven. ‘…en dat men het koud had en vlees at en dat het vlees niet meer smaakte…’ Woorden zoals ontslapen en ontzeggen zijn niet vreemd in deze bundel. Het thema dood zit in deze woordkeuze. Met behulp van het voorvoegsel –ont neemt de dichter telkens iets van het woord weg.

Het moest er eenmaal van komen dat men alles
al kende, dat weer overal gras mokte
waar het ontzegd was, dat de mondige heg
het uitzicht benam, de bijl moest geslepen

dat men op een nadag de verte terugzag
dat de verte nabijer dan ooit was
dat men het jaar van de dag was vergeten
dat het huis zich verwoond en ontvreemd had

dat men in zijn ingewand inbrak, het bed
ontslapen gereed lag, de kamer geleegd was
zich nog eenmaal voorgoed voor het eerst zag

en dat men het koud had en vlees at
en dat het vlees niet meer smaakte en het vuur
zich ontstak en de muren zich warmden

Sommige strofen uit de gedichten doen denken aan taferelen uit één of ander schilderij van Jeroen Bosch. (Een voorbeeld hiervan zijn de laatste twee strofen van het gedicht ‘Een nadag’.) De pijn die de dichter voelt zit verstopt tussen de regels. Naarmate je als lezer vordert in de bundel maakt deze pijn plaats voor liefdevolle herinneringen aan zijn vrouw. Gerrit Kouwenaar stopt deze herinneringen weg in zijn dichtbundel. Als lezer krijg je de kans om de pijn en het geluk van zijn liefde te lezen. ‘Totaal witte kamer’ is een prachtig staaltje poëzie die zeker en vast de Karel Van de Woestijneprijs heeft verdiend.

Kapers op de kust


Eindelijk heeft het Belgisch leger weer iets om handen. De militairen zullen worden ingezet om de schepen van Belgische rederijen te beschermen tegen de piraten voor de kust van Somalië. Wat een goede oplossing van de regering. Die Pieter De Crem is toch echt wel een goede minister van Defensie. Er is echter een klein minpuntje: het prijskaartje voor deze missie is 115 000 euro per schip per week. De reders moeten dit zelf betalen.


Dan vraag ik me af waar dit geld naartoe gaat. Naar een privéfeestje van De Crem in New York? Of verdient een job in het Belgische leger echt zoveel? Ik dacht het niet. Defensie is bereid om maximum 8 militairen mee te sturen per schip. Die zijn binnen de 48 uur inzetbaar. Die militairen worden sowieso al betaald door de overheid. Ze krijgen ook hun maaltijden van de overheid. Wapens hebben we in overvloed, want in België heeft het leger die toch bijna nooit nodig. Hoe komt De Crem dan in godsnaam aan 115 000 euro? De prijs voor de veiligheid van Belgische burgers is hoog. Toch zeker voor de matrozen. Andere mensen die in nood zijn worden gratis geholpen. Denk maar aan de reddingsacties bij overstromingen. Het leger biedt kosteloos hulp en zandzakjes aan. Of er wordt een peloton naar het Midden-Oosten gestuurd, maar de Belgische scheepslui moeten 115 000 euro betalen als ze veilig voor de Somalische kusten willen passeren. Dat is namelijk het werkterrein van de piraten.


Ik heb het hier niet over piraten met een houten been en een ooglapje, maar over georganiseerde groepjes Afrikanen die een schip kapen. Ze gijzelen de bemanning en het schip. Enkel als er genoeg losgeld betaald is, laat men het schip verder varen. Er valt hier blijkbaar veel geld mee te verdienen. Piraterij is niet meteen een nieuw verschijnsel. Dit gebeurt al sinds de uitvinding van de boot. Zeerovers vierden hoogtij in de 16e, 17e en 18e eeuw. Dit had natuurlijk alles te maken met de driehoekshandel tussen Europa, Afrika en Amerika. We kennen allemaal wel de tot de verbeelding sprekende namen als Zwartbaard, Barbarossa en Calico Jack. Nu staat het individu van de moderne piraten niet meer zo op de voorgrond, toch strijden ze nog steeds naar eenzelfde doel: geld. Het is misschien wel eens interessant om te kijken hoe ze vroeger omgingen met piraten. Wel, elke zeerover die gevat werd, kreeg de doodstraf en liefst zo snel mogelijk. Zo zijn er gevallen bekend van piraten die zelfs nog aan de mast van hun eigen schip werden opgehangen. Zulke straffen zouden waarschijnlijk de huidige piraten al wat afschrikken. Al is de doodstraf vandaag niet echt meer van toepassing of toch ten minste door de meeste landen niet meer aanvaard. In de nieuwe tijd waren er ook enkele piraten in opdracht van de regering. Zij dienden als een soort van kustwacht die instond voor de veiligheid van de schepen. Net zoals de Belgische militairen nu ook zouden doen.


Mocht Pieter de Crem het leger nu nog eens gratis of tegen een klein betaalbaar bedragje meesturen met de schepen zou iedereen tevreden zijn. De matrozen kunnen hun goederen veilig leveren. De militairen mogen nog eens op missie gaan en hebben iets om handen. Enkel de kapers zouden er niet wel bij varen.

Moeilijk gaat ook


Gerrit Kouwenaar – Totaal witte kamer
‘Moeilijk gaat ook’ moet Gerrit Kouwenaar gedacht hebben bij het schrijven van de bundel Totaal witte kamer. En ik heb het hier niet over de campagne van Open VLD. De bundel bevat namelijk enkele gedichten die op een zodanig gecompliceerde manier geformuleerd zijn, dat ze je doen denken aan de Belgische grondwet.
Om dit even te illustreren, gebruik ik het gedicht parkwandeling dat op pagina 27 staat.

parkwandeling

Zo betrapt men de jaren, levensloop, ademnood, voet
stap na voetstap, verloren, ontlopen

grind dat men kust met zijn zolen, kind
dat men struikelde, naliet, verstrikt in een foto

bomen die namen ontvlezen, maanzieke honden, sterf
grage vrijgeesten, braakplekken, wanhopen

ingangen uithekken die nergens op sluiten, wan
vrucht van vrijheid, ruiker van uitwas, uit
vlucht van doden-

Wel, zo betrap ik Kouwenaar op een onsamenhangende, saaie opsomming. Het is zelfs moeilijk om dit gedicht -als ik deze tekst al zo mag noemen- in één keer uit te lezen. Tegen het einde van de laatste strofe weet je bijgod niet meer waar de eerste zin om draait. En hoe kan men in hemelsnaam een kind struikelen. Voor zover ik altijd geleerd heb, kan je niet iemand struikelen. Dan stel ik me nog de vraag wat een uithek is. Ik vermoed dat Kouwenaar hiermee een uitgang bedoelt. Uitgang klinkt misschien minder poëtisch, maar is tenminste voor iedereen verstaanbaar. Hij probeert het gedicht dan nog wat te verbloemen door een vorm van enjambement. Dit ervaar ik eerder als storend en hierdoor wordt het nóg ingewikkelder. De enige mooie zin in dit samenraapsel van woorden is ‘grind dat men kust met zijn zolen’. Hieruit begrijp ik dat iemand zachtjes over een grindpad wandelt. De auteur kan dan toch op een eenvoudige manier iets moois zeggen. Spijtig genoeg is de rest van dit gedicht nonsens, net zoals 90% van de gedichten die in Totaal witte kamer zijn opgenomen.

Ook de cover van de bundel nodigt niet echt uit tot lezen. De volledig zwarte kaft met als enige lichtpuntje een wit vierkant is niet meteen een creatief hoogstandje te noemen. Je kan dit natuurlijk makkelijk verklaren als je weet waarom deze bundel geschreven is. Kouwenaar pende deze gedichten namelijk neer naar aanleiding van de dood van zijn vrouw. Dit was ongetwijfeld een tragische gebeurtenis voor hem en voor een dichter is het dan ook vanzelfsprekend dat hij dit overlijden via poëzie probeert te verwerken. Als je deze achtergrondinformatie weet, is het makkelijker om de gedichten te begrijpen. Dit maakt ze daarom niet minder ingewikkeld. Nu kunnen we ook de cover van het boek even ontleden. Een volledig zwarte kaft, het kleur van de rouw, met daarin de witte kamer waar het lichaam van zijn vrouw enkele dagen bewaard werd. Ik ben echter van mening dat een lezer niet op de hoogte moet zijn van het persoonlijk leven van een auteur als hij een dichtbundel wil lezen. Een goed gedicht kan op zichzelf bestaan en moet duidelijk zijn. En hieraan voldoen de gedichten van Kouwenaar niet. Hij had misschien wel een inleiding kunnen schrijven in de bundel. Dit zou zeker helpen om de gedichten of toch tenminste de situatie die aan de gedichten voorafging te verklaren. De bundel wordt dan ook op zijn beurt toegankelijker.

Zoals ik al eerder zei, vind ik 90% van de gedichten in Totaal witte kamer klare nonsens. Dan blijft er nog altijd 10% over die ik wel weet te smaken. Op pagina 24 vind je bijvoorbeeld dit gedicht:

4

Men kijkt naar binnen in een vertrek
men schrijft een vrouw die een kous aantrekt

de nylonkous bevingert haar huid
trekt zij hem aan of trekt zij hem uit

trekt zij hem uit of trekt zij hem aan:
de kunst is op het punt van ontstaan-

Dit is een kort gedicht dat rijmt. Tijdens het lezen heb je ongetwijfeld het ritme van de verzen gevoeld. Het is ook duidelijk waarover het gaat. Kouwenaar kan blijkbaar toch een mooi, eenvoudig gedicht schrijven over een banaal iets. Spijtig genoeg bevat de bundel niet meer van deze dichtwerkjes.

Een rode draad doorheen zijn werk is het gebruik van het onbeduidende ‘men’. Onder dit woordje kan je heel wat verstaan: zijn vrouw, de mensheid, de pers …? In Totaal witte kamer bedoelt hij met ‘men’ zichzelf. Hij probeert op deze manier zijn eigen gevoelens te veralgemenen, wat ervoor zorgt dat de gedichten heel wat koeler en afstandelijker overkomen. Dit is wel een originele benadering van het thema ‘de dood’. In de meeste poëzie probeert men de mensen juist de emotionele intensiteit die iemand doormaakt tijdens het rouwproces duidelijk te maken.

Die twee laatst genoemde pluspunten wegen echter niet op tegen de 90% onduidelijke, moeilijke gedichten. Wie na het lezen van deze recensie toch nog nieuwsgierig is naar de bundel kan ik het best aanraden eerst een biografie van Gerrit Kouwenaar te lezen. Het is ook handig dat je Totaal witte kamer leest op een moment van uiterste concentratie, want anders zal je het bundeltje al gauw opzij leggen en naar een hapklare VTM-soap grijpen.

Een totaal witte kamer, gevuld met een warme gloed van liefde

“He was my North, my South, my East and West,
My working week and my Sunday rest,
My noon, my midnight, my talk, my song…”


Zo zet W H Auden op papier wat iemand voor een persoon kan voelen. Je beseft vaak pas te laat wat iemand voor je betekend heeft. Wanneer je het volledige gedicht leest, merk je het verdriet.
Gerrit Kouwenaar doet het op zijn eigen manier, maar weet de lezer met veel van zijn rauwe gedichten ook kippenvel te bezorgen.

Bij het bekijken van de eerder koele kaft, verwacht je niet dat er vanbinnen zoveel warmte zit. Het zwarte geeft een doodse indruk, de witte en blauwe letters maken het geheel koud.
Wanneer je de bundel openslaat, krijg je een gloed van menselijk, warm verdriet over je.

De dichter toont aan de lezer dat hij nog steeds rouwt om de dood van zijn geliefde vrouw, maar hij lijkt haar heengaan toch aanvaard te hebben. Een nadag, het eerste gedicht uit de bundel, geeft toch die indruk.

In de eerste reeks, met de toepasselijke naam een glas om te breken, probeert Kouwenaar de stilte te doorbreken. Hij doet dit door via herinneringen en gedachten te praten met of over zijn vrouw. De gedichten gaan over hun jonge, onbezorgde leven, waarvan hij weet dat ze nooit nog terug komen.

Kouwenaar heeft duidelijk heel wat denkwerk in de bundel gestopt. Na het eerste deel over de vrolijke jeugd, komen de vragen. Vragen die steeds weer beginnen met ‘waarom’.
Het leven zal zijn gang blijven gaan, alles zal doorgaan. Toch is er ruimte voor een moment waar de wereld van de dichter stilstaat.
“…straks komt de kievit
het vee staat al buiten in ruigere vachten
een eendere hemel hangt lager, de zee is een vijver
maar voor wie gist de inmaak onterfd in de kelder
zal niets ons ontbreken staat er geschreven
in de verte naderen beneveld de steden”

Het laatste deel van de bundel draagt ook de titel met zich mee: totaal witte kamer.
Dit is een deel vol sombere, maar toch mooie en aangrijpende gedichten. Hier staat het rouwproces centraal. Iedereen die ooit al een geliefde heeft verloren, kan er een deel van zichzelf in herkennen.

Naast de drie delen van de bundel, valt je als lezer zeker nog een ander aspect op. Kouwenaar schrijft zeer ‘visueel’.
Je kan als lezer als het ware voor je ogen zien wat er gebeurt.

Een eerste iets wat zeer vaak terugkomt is het contrast tussen zwart en wit. Het zwart van de dood en het verdriet staat tegenover het wit van de hoop, het leven dat verder gaat na het verlies.

Het lijfelijke is ook pertinent aanwezig in deze bundel.
Het vlees sterft langzaam af. De dood gaat op zoek naar de laatste restjes die het nog kan vinden om de honger te stillen.
“Eter komt eindelijk eten, het vlees is je lievelingseten”


Dit is geen bundel om in een keer snel door te nemen. De lezer moet alles kunnen verwerken.
Enkele gedichten moet opnieuw en opnieuw worden gelezen, met voldoende tussentijd.
In deze haastige wereld, vind je een werk waar tijd er uiteindelijk niet meer toe doet.
Je laat dit werk langzaam, maar zeker tot je doordringen.

Totaal witte kamer, met een oh zo warme gloed.

'k Wil niet dat je weggaat,
'k wil niet alleen.
Ik Wil niet dat je weggaat.
Ik wil niet dat je weggaat.
'k Wil niet alleen.
Ik wil niet dat je weggaat.


Zo luidde het bij Clouseau. Bij Gerrit Kouwenaar luidt het: Totaal witte kamer. Een rauwe bundel met een teder randje.

Meteen al bij de aanblik van de cover krijg je een doods, maar toch vredig gevoel. Een zwarte cover met strak afgemeten letters, het lijkt wel een metafoor voor een lichaam in een doodskist.
Een sombere cover met koude blauwe en witte letters, dat moet haast donkere gedichten opleveren denk je dan. Niets is echter minder waar.


Kouwenaar brengt zijn verdriet menselijk, op de man af, maar toch ook zacht en warm.
Wat vaststaat is dat de dichter zijn verlies aanvaard lijkt te hebben. Dat kan je toch afleiden uit de eerste strofe van een nadag, het eerste gedicht uit de bundel.


Daarnaast maakt Kouwenaar de lezer ook duidelijk dat iedereen wel eens met een overlijden te maken krijgt. In een nadag gebruikt hij pertinent het woord men en niet het woord ik.
Kouwenaar doet echter veel meer. In dit gedicht stopt hij al meteen het motief van (ont)slapen, sterven. Iets wat doorheen de bundel vaak terugkeert.


Verder roept de auteur ook een kille sfeer op in het gedicht, waarmee hij naar de kilte van een huis of een lijk lijkt te verwijzen. Meteen daarna haalt hij het beeld van vuur dat de muren warmt aan, want vuur overwint de kilte en daardoor gaat het leven door.

De dichter heeft duidelijk nagedacht over deze bundel. Naast het motief van het slapen, zijn er in de bundel nog wel wat motieven die nadrukkelijk aanwezig zijn.

Een eerste daarbij is vlees, dat ook een prominente rol speelt in zijn gedichten. Misschien wil hij daarmee nog eens de nadruk leggen op het vleselijke van het lichaam. Als je deze interpretatie aan dit motief geeft, dan kom je meteen ook tot de vaststelling dat enkel het vleselijke sterft, waarmee de auteur dan wil zeggen dat het niet stopt bij de dood.

Wat ook vaak terugkomt is het contrast tussen zwart en wit. Zwart lijkt hier dan symbool te staan voor de dood, uiteraard, maar ook voor de onmacht en het verdriet die ermee gepaard gaan. Het wit verwijst op zijn beurt naar het leven en het verdergaan na een verlies.

Het mooiste voorbeeld van dit witte is terug te vinden in het titelgedicht, waarin de auteur de wens uitdrukt om nog één keer één geheel te vormen met zijn geliefde. Deze totaal witte kamer kan verwijzen naar een huis in een zuiders land, misschien wel het huis waar de jij uit het gedicht overleden is aan een slepende ziekte.

Ik sprak in het begin al over de lay-out van de cover die zo strak en afgemeten lijkt, maar deze lijn trekt zich door in de bundel zelf. De opmaak van ieder afzonderlijk gedicht is uniform en geeft ook een strakke, afgemeten indruk.

Daarnaast krijgt iedere tussentitel, als je wil, dezelfde kille blauwe kleur als het blauw op de cover. Net wanneer je als lezer weer wat warme hebt gekregen door de oprechtheid van Kouwenaars gedichten, wordt je weer met je neus op de feiten gedrukt. Alsof de auteur wil duidelijk maken dat het nog niet gedaan is, dat het nog verder gaat.

Met deze bundel probeert Kouwenaar overduidelijk het verlies van een geliefde een plaats te geven in zijn leven. Iets wat hem aanvankelijk veel moeite lijkt te kosten, maar waar hij uiteindelijk toch in slaagt.

Nog voor de inhoudsopgave van het boek staat: voor Paula.
Paula is Kouwenaars overleden vrouw.


Als deze bundel ons iets leert, naast het feit dat Kouwenaar een meester is in zijn vak, dan is het wel dit: liefde bestaat!

De tweesprong der contrasten

‘Totaal witte kamer’ is de titel van het drieëndertigste literaire pareltje van Gerrit Kouwenaar. Kouwenaar kreeg voor zijn gedichten talrijke onderscheidingen, waaronder de P.C. Hooft-prijs in 1971 en de Prijs der Nederlandse Letteren in 1989. Ook de dichtbundel ‘Totaal witte kamer’ viel in de prijzen en verdiende in het jaar 2004 de Karel Van de Woestijneprijs. De overheersende emoties in dit drieluik zijn woede en verdriet. Verdriet om zijn eenzaamheid, verdriet om de stilte, maar vooral verdriet om zijn overleden vrouw Paula. ‘Totaal witte kamer’ is dus niet zomaar een dichtbundel, maar de verwerking van een rouwproces. Kouwenaar probeert alles van zich af te pennen in één moment, een moment waar je zelf ook even stil van wordt.
In de eerste reeks gedichten, die de toepasselijke naam ‘een glas om te breken’ kreeg, probeert Kouwenaar de stilte te doorbreken door te praten met/over zijn overleden dierbare via zijn herinneringen en gedachten. In het gedicht ‘Toen wij nog jong waren’ schrijft Kouwenaar over hun jonge en avontuurlijke leven, hun passie voor reizen én over de tijd dat ze via hun liefde alles aankonden. Toch blijft Kouwenaar opvallend realistisch, hij weet dat deze mooie tijd nooit meer zal terugkeren.

Toen wij nog jong waren en de wereld nog oud was
en wij in een ver land op hoge bergen stonden
en dat in het dal diep beneden een lange roerloze
roestige trein zagen, onbestaanbaar alleen
in het oog van een hevige leegte, riep jij
terwijl je de hemel een kushand toewierp
ik ben een reisgids kinderen
leer mij lezen

nu is het dus later, een avond na jaren, de dood
stille trein is vertrokken, de tijd van het lot
is verstreken, je reisgids ligt open
onder eendere oudere bomen drink ik
de hese stem van je woorden, hoor ik je stilte-


In het tweede luik, ‘Tussentijd’, voel ik heel wat vragen opkomen. Vragen van woede, vragen van angst, vragen waarvan het antwoord nooit zal gevonden worden. ‘Waarom moet ons dit overkomen?’, ‘waarom wordt onze liefde getest?, ‘waarom wordt er met onze gevoelens gespeeld?’… Alle simpele dingen des levens zullen altijd blijven voortduren, seizoenen komen en gaan, de donkere winter wordt een frisse lente, maar aan hun speciale en unieke liefde komt een eind. Hun weg der liefde wordt een tweesprong waarbij ze elk een verschillende weg moeten nemen en waarvan de wegen nooit meer samen komen. Voor Kouwenaar zal niets ooit nog hetzelfde zijn, alles blijft stilstaan, alles zal zwart blijven, met alleen de ‘witte’ herinneringen die hem zullen steunen en bijstaan in de verdere toekomst. Voor Kouwenaar en zijn vrouw staat alles stil, maar rondom hen blijft de tijd gewoon verdergaan, wat ook heel mooi beschreven wordt in het gedicht ‘Pad van water’.

Zoals de tijd, eenzamer, een oude vriend begroet
zo liefkoost de wind hier laagland en water
achter de dijk schept vrede nog adem, wegen
die er vroeger niet waren haasten zich langzaam
in het huis roest de kiek van het gouden bruidspaar
ritselt de fax, trilt de wijn in het melkglas
op het erf wuift de meikers haar kleumende handjes
het is weer eens voorjaar, straks komt de kievit
het vee staat al buiten in ruigere vachten
een eendere hemel hangt lager, de zee is een vijver
maar voor wie gist de inmaak onterfd in de kelder
zal niets ons ontbreken staat er geschreven
in de verte naderen beneveld de steden -


Dan komen we bij het laatste, en meest aangrijpende deel van de dichtbundel. In dit deel, wat net zoals de hoofdtitel ‘totaal witte kamer’ heet, neemt Kouwenaar je mee naar zijn eigen rouwproces. In deze gedichten staan tijd en stilte opnieuw centraal. De gedichten zijn grauw en somber, maar Kouwenaar slaagt er in om alles heel helder en mooi naar voor te brengen, zodat je er als het ware echt bij bent en voelt wat hij voelt. In ‘niet geschreven’ behandelt Kouwenaar de doodse stilte die zijn huis binnendringt en die voor altijd zijn stempel heeft nagelaten, ookal weigert hij om aan deze kilte en stilte toe te geven: ‘dat kan niet waar zijn, niet gezegd, niet gehoord, niet geschreven’.

Dat je door het huis loopt
in mijn donker prevelt, je stilte inspreekt
in mij aflegt, opeet, nee
dat kan niet waar zijn, niet gezegd
niet gehoord niet geschreven
je bent zo volledig alom afwezig, zozeer
in verhangen kleren onteeuwigd
dat je koude voeten mijn passen inhouden
op de verbruikte stilstaande treden
van de weerloze trap naar beneden:
eter komt eindelijk eten, het vlees
is je lievelingseten, het glas
vult de tijd, het brood
blijft de honger, het enige


Kouwenaar maakt in deze dichtbundel vaak gebruik van herhalingen. Zo komt het woord ‘vlees’ in heel wat gedichten terug. ‘Eter komt eindelijk eten, het vlees is je lievelingseten’, via deze woordspeling verwijst Kouwenaar naar de dood, die op zoek is naar restjes die hij naar binnen kan schrokken. Ook de kleuren wit en zwart komen vaak terug. ‘Zwart is in de mode’, ‘Laten wij nog eenmaal de kamer wit maken, nog eenmaal de totaal witte kamer, jij, ik’. Alles rond Kouwenaar voelt zwart aan (rouwen, de dood), maar toch probeert hij zichzelf op te krikken door te denken aan alle mooie herinneringen, die dan weer worden voorgesteld via een witte kleur. De titel ‘totaal witte kamer’ verwijst dus naar de wens van Kouwenaar om alle herinneringen aan zijn echtgenote te behouden en om hun liefde voor altijd te koesteren: ‘dus nog eenmaal die kamer, de voor altijd totale zoals wij er lagen, liggen, liggen blijven, witter dan, samen’. Het raken van gevoelens en er voor zorgen dat emoties oplaaien is het absolute hoofddoel van een dichter en hier slaagt Kouwenaar voor de volle 100% in! Wij willen meer!

Back to the 90’s ...

Wist je dat de eerste genetisch gemanipuleerde gewassen, voor commercieel gebruik, in 1996 werden ontwikkeld? Dat het internet zijn eerste echte doorbraak kende in 1990? Of dat de komeet Hale-Bopp in 1997 voor het eerst voorbij onze zon kwam in 4200 jaar? Nee?

Wel, dat is wellicht te wijten aan feit dat we bijna allemaal “kinderen van de jaren ’90” zijn. Onze generatie had in die periode uiteraard veel ‘belangrijkere’ zaken aan het hoofd: wie zal vandaag van de verdrinkingsdood gered worden in Baywatch? Welke Flippo zal ik straks aantreffen in mijn dagelijks zakje chips? Wanneer zal ik op de Gameboy eindelijk Donkey Kong verslaan? …

Al bij al blijven The 90’s glorieuze jaren, een tijd waarin de gedachte ‘passion for fashion’ overheerste en waarin men nog over straat durfde te lopen in een salopet of, de vooral bij meisjes populaire, Buffalo’s (je weetwel, die schoenen waarmee je letterlijk iemand ‘de kop kunt inslaan’). Ook de muziek uit die periode blijft voor eeuwig in ons geheugen gegrift, denk maar aan de pittige deuntjes van groepen zoals 2 Fabiola, The Vengaboys, 2 Unlimited en Technotronic.

Wanneer ik over al deze jeugdsentimenten nadenk lijkt het alsof de heropgeroepen herinneringen zelf nog mooier zijn dan dat we de eigenlijke tijd beleefd hebben. En zo zijn er heel wat mensen die mijn mening zullen volgen. Denk maar aan de al de tv-specials, groepen of Facebook en de talloze filmpjes op YouTube als eerbetoon aan een decennium uit onze kindertijd waar mensen meer en meer naar terugverlangen. Ook een tweemaal volledig gevulde Ethias Arena in Hasselt, toont aan dat de 90’s muziek volledig terug is.

Vaak hoor je jouw ouders of grootouders mijmeren over hun ‘jonge jaren’ en hoe mooi die wel waren. Ikzelf had altijd gedacht dat dit verschijnsel me nooit zou overkomen en dat ik altijd wel met mijn tijd zou meegaan, maar blijkbaar had ik het mis … Alles komt terug!