'k Wil niet dat je weggaat,
'k wil niet alleen.
Ik Wil niet dat je weggaat.
Ik wil niet dat je weggaat.
'k Wil niet alleen.
Ik wil niet dat je weggaat.
Zo luidde het bij Clouseau. Bij Gerrit Kouwenaar luidt het: Totaal witte kamer. Een rauwe bundel met een teder randje.
Meteen al bij de aanblik van de cover krijg je een doods, maar toch vredig gevoel. Een zwarte cover met strak afgemeten letters, het lijkt wel een metafoor voor een lichaam in een doodskist.
Een sombere cover met koude blauwe en witte letters, dat moet haast donkere gedichten opleveren denk je dan. Niets is echter minder waar.
Kouwenaar brengt zijn verdriet menselijk, op de man af, maar toch ook zacht en warm.
Wat vaststaat is dat de dichter zijn verlies aanvaard lijkt te hebben. Dat kan je toch afleiden uit de eerste strofe van een nadag, het eerste gedicht uit de bundel.
Daarnaast maakt Kouwenaar de lezer ook duidelijk dat iedereen wel eens met een overlijden te maken krijgt. In een nadag gebruikt hij pertinent het woord men en niet het woord ik.
Kouwenaar doet echter veel meer. In dit gedicht stopt hij al meteen het motief van (ont)slapen, sterven. Iets wat doorheen de bundel vaak terugkeert.
Verder roept de auteur ook een kille sfeer op in het gedicht, waarmee hij naar de kilte van een huis of een lijk lijkt te verwijzen. Meteen daarna haalt hij het beeld van vuur dat de muren warmt aan, want vuur overwint de kilte en daardoor gaat het leven door.
De dichter heeft duidelijk nagedacht over deze bundel. Naast het motief van het slapen, zijn er in de bundel nog wel wat motieven die nadrukkelijk aanwezig zijn.
Een eerste daarbij is vlees, dat ook een prominente rol speelt in zijn gedichten. Misschien wil hij daarmee nog eens de nadruk leggen op het vleselijke van het lichaam. Als je deze interpretatie aan dit motief geeft, dan kom je meteen ook tot de vaststelling dat enkel het vleselijke sterft, waarmee de auteur dan wil zeggen dat het niet stopt bij de dood.
Wat ook vaak terugkomt is het contrast tussen zwart en wit. Zwart lijkt hier dan symbool te staan voor de dood, uiteraard, maar ook voor de onmacht en het verdriet die ermee gepaard gaan. Het wit verwijst op zijn beurt naar het leven en het verdergaan na een verlies.
Het mooiste voorbeeld van dit witte is terug te vinden in het titelgedicht, waarin de auteur de wens uitdrukt om nog één keer één geheel te vormen met zijn geliefde. Deze totaal witte kamer kan verwijzen naar een huis in een zuiders land, misschien wel het huis waar de jij uit het gedicht overleden is aan een slepende ziekte.
Ik sprak in het begin al over de lay-out van de cover die zo strak en afgemeten lijkt, maar deze lijn trekt zich door in de bundel zelf. De opmaak van ieder afzonderlijk gedicht is uniform en geeft ook een strakke, afgemeten indruk.
Daarnaast krijgt iedere tussentitel, als je wil, dezelfde kille blauwe kleur als het blauw op de cover. Net wanneer je als lezer weer wat warme hebt gekregen door de oprechtheid van Kouwenaars gedichten, wordt je weer met je neus op de feiten gedrukt. Alsof de auteur wil duidelijk maken dat het nog niet gedaan is, dat het nog verder gaat.
Met deze bundel probeert Kouwenaar overduidelijk het verlies van een geliefde een plaats te geven in zijn leven. Iets wat hem aanvankelijk veel moeite lijkt te kosten, maar waar hij uiteindelijk toch in slaagt.
Nog voor de inhoudsopgave van het boek staat: voor Paula.
Paula is Kouwenaars overleden vrouw.
Als deze bundel ons iets leert, naast het feit dat Kouwenaar een meester is in zijn vak, dan is het wel dit: liefde bestaat!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten