dinsdag 12 mei 2009

I am still right here...

I wear this crown of thorns
upon my liar's chair
full of broken thoughts
I cannot repair
beneath the stains of time
the feelings disappear
you are someone else
I am still right here

(Johnny Cash, Hurt)

Het is gek om brieven te lezen die niet aan jou gericht zijn, een beetje onbeleefd ook want het hoort niet, maar het weet te plezieren. Er wordt verteld wat jij niet hoeft te horen, wat twee mensen elkaar te zeggen hebben, als niemand anders het horen kan.

Eenzelfde gevoel overvalt me bij het lezen van Gerrit Kouwenaars bundel Totaal witte kamer. Het boekje bestaat uit vier delen met gedichten opgedragen aan zijn overleden vrouw Paula. Het mag daarom niet verwonderen dat de meeste, en de betere, gedichten handelen omtrent afscheid nemen, herinneringen oprakelen, het rouwen en het wederom opnemen van het gewone leven…

De wondermooie opener Een nadag lijkt hoop te geven, na regen komt zonneschijn, maar maakt meteen duidelijk dat alles anders is voor de oude dichter zo zonder zijn vrouw, de zon schijnt anders.

Het moest er eenmaal van komen dat men alles
al kende, dat weer overal gras mokte
waar het ontzegd was, dat de mondige heg
het uitzicht benam, de bijl moest ontslepen
...
en dat men het koud had en vlees at
en dat het vless niet meer smaakte en het vuur
zich ontstak en de muren zich warmden -


Vooral in de acht gedichten van het onderdeel Totaal witte kamer wordt Kouwenaar heel persoonlijk en ontleedt hij minutieus, maar oh zo teder, zijn verlies. Het is het schrijven van een man die zich vastklampt aan die laatste mooie herinneringen, vooraleer ook die vervagen tot schimmen in de mist der tijd.

Waar geurde je toen naar, toen, het was
Een woord dat er niet was, zomersneeuw, zweem
Van lichtweefsel, mondstilte, honinggras
(Woorden als deze)

Je bent zo volledig alom afwezig, zozeer
In verhangen kleren onteeuwigd
(Niet geschreven)


Het zijn maar enkele verzen uit Totaal witte kamer, die stilte afdwingen.

Er zal bemerkt worden dat Kouwenaar het zijn lezer veel te moeilijk maakt; dat zijn zinnen een loopje nemen met de logica van de semantiek, en dat de enjambementen alles behalve bevorderend zijn bij het lezen. En deze bemerkingen kloppen, want Kouwenaars gedichten lezen niet makkelijk, maar dat is goed zo, want pijn en verdriet werken beter moeilijk.

Zijn er dan geen minpunten aan deze bundel? Jawel, gedichten als Parkwandeling of A happy childhood passen inhoudelijk minder bij het deeltje Totaal witte kamer en breken ‘de feeling’ daarvan enigszins. Sommigen zullen dit als een positief iets beschouwen, het kan tenslotte niet enkel kommer en kwel wezen, doch hun mening deel ik niet; een groots thema als de dood dat zich zo moeilijk laat bevatten, maar dat hier zo eerlijk, intiem en weinig dramatisch aan bod komt, heeft geen nood aan uitstapjes naar her en der.

Wanneer ik Gerrit Kouwenaars gedichten lees, besef ik dat deze er eigenlijk niet voor mij zijn. Het zijn briefjes en bedenkingen van een dichter gericht aan zijn vrouw, het zijn de allerlaatste dingen die hij nog wou zeggen, als hij daartoe de kans kreeg, en als niemand anders het horen kon. Maar anderzijds weet het lezen ervan me te plezieren, plezieren door de schoonheid van het treurniswekkende, en het doet me bedenken dat het leuk zou zijn moesten er bibliotheken zijn daarboven. En als die er zijn, daar in de hemel, en als Kouwenaars vrouw er deze gedichten leest, dan zal zij dit moeten erkennen: wat heeft die man van mij me toch oprecht graag gezien. En dat moet het grootst mogelijke compliment zijn, dat Kouwenaar met deze bundel kon bekomen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten