vrijdag 1 mei 2009

De tweesprong der contrasten

‘Totaal witte kamer’ is de titel van het drieëndertigste literaire pareltje van Gerrit Kouwenaar. Kouwenaar kreeg voor zijn gedichten talrijke onderscheidingen, waaronder de P.C. Hooft-prijs in 1971 en de Prijs der Nederlandse Letteren in 1989. Ook de dichtbundel ‘Totaal witte kamer’ viel in de prijzen en verdiende in het jaar 2004 de Karel Van de Woestijneprijs. De overheersende emoties in dit drieluik zijn woede en verdriet. Verdriet om zijn eenzaamheid, verdriet om de stilte, maar vooral verdriet om zijn overleden vrouw Paula. ‘Totaal witte kamer’ is dus niet zomaar een dichtbundel, maar de verwerking van een rouwproces. Kouwenaar probeert alles van zich af te pennen in één moment, een moment waar je zelf ook even stil van wordt.
In de eerste reeks gedichten, die de toepasselijke naam ‘een glas om te breken’ kreeg, probeert Kouwenaar de stilte te doorbreken door te praten met/over zijn overleden dierbare via zijn herinneringen en gedachten. In het gedicht ‘Toen wij nog jong waren’ schrijft Kouwenaar over hun jonge en avontuurlijke leven, hun passie voor reizen én over de tijd dat ze via hun liefde alles aankonden. Toch blijft Kouwenaar opvallend realistisch, hij weet dat deze mooie tijd nooit meer zal terugkeren.

Toen wij nog jong waren en de wereld nog oud was
en wij in een ver land op hoge bergen stonden
en dat in het dal diep beneden een lange roerloze
roestige trein zagen, onbestaanbaar alleen
in het oog van een hevige leegte, riep jij
terwijl je de hemel een kushand toewierp
ik ben een reisgids kinderen
leer mij lezen

nu is het dus later, een avond na jaren, de dood
stille trein is vertrokken, de tijd van het lot
is verstreken, je reisgids ligt open
onder eendere oudere bomen drink ik
de hese stem van je woorden, hoor ik je stilte-


In het tweede luik, ‘Tussentijd’, voel ik heel wat vragen opkomen. Vragen van woede, vragen van angst, vragen waarvan het antwoord nooit zal gevonden worden. ‘Waarom moet ons dit overkomen?’, ‘waarom wordt onze liefde getest?, ‘waarom wordt er met onze gevoelens gespeeld?’… Alle simpele dingen des levens zullen altijd blijven voortduren, seizoenen komen en gaan, de donkere winter wordt een frisse lente, maar aan hun speciale en unieke liefde komt een eind. Hun weg der liefde wordt een tweesprong waarbij ze elk een verschillende weg moeten nemen en waarvan de wegen nooit meer samen komen. Voor Kouwenaar zal niets ooit nog hetzelfde zijn, alles blijft stilstaan, alles zal zwart blijven, met alleen de ‘witte’ herinneringen die hem zullen steunen en bijstaan in de verdere toekomst. Voor Kouwenaar en zijn vrouw staat alles stil, maar rondom hen blijft de tijd gewoon verdergaan, wat ook heel mooi beschreven wordt in het gedicht ‘Pad van water’.

Zoals de tijd, eenzamer, een oude vriend begroet
zo liefkoost de wind hier laagland en water
achter de dijk schept vrede nog adem, wegen
die er vroeger niet waren haasten zich langzaam
in het huis roest de kiek van het gouden bruidspaar
ritselt de fax, trilt de wijn in het melkglas
op het erf wuift de meikers haar kleumende handjes
het is weer eens voorjaar, straks komt de kievit
het vee staat al buiten in ruigere vachten
een eendere hemel hangt lager, de zee is een vijver
maar voor wie gist de inmaak onterfd in de kelder
zal niets ons ontbreken staat er geschreven
in de verte naderen beneveld de steden -


Dan komen we bij het laatste, en meest aangrijpende deel van de dichtbundel. In dit deel, wat net zoals de hoofdtitel ‘totaal witte kamer’ heet, neemt Kouwenaar je mee naar zijn eigen rouwproces. In deze gedichten staan tijd en stilte opnieuw centraal. De gedichten zijn grauw en somber, maar Kouwenaar slaagt er in om alles heel helder en mooi naar voor te brengen, zodat je er als het ware echt bij bent en voelt wat hij voelt. In ‘niet geschreven’ behandelt Kouwenaar de doodse stilte die zijn huis binnendringt en die voor altijd zijn stempel heeft nagelaten, ookal weigert hij om aan deze kilte en stilte toe te geven: ‘dat kan niet waar zijn, niet gezegd, niet gehoord, niet geschreven’.

Dat je door het huis loopt
in mijn donker prevelt, je stilte inspreekt
in mij aflegt, opeet, nee
dat kan niet waar zijn, niet gezegd
niet gehoord niet geschreven
je bent zo volledig alom afwezig, zozeer
in verhangen kleren onteeuwigd
dat je koude voeten mijn passen inhouden
op de verbruikte stilstaande treden
van de weerloze trap naar beneden:
eter komt eindelijk eten, het vlees
is je lievelingseten, het glas
vult de tijd, het brood
blijft de honger, het enige


Kouwenaar maakt in deze dichtbundel vaak gebruik van herhalingen. Zo komt het woord ‘vlees’ in heel wat gedichten terug. ‘Eter komt eindelijk eten, het vlees is je lievelingseten’, via deze woordspeling verwijst Kouwenaar naar de dood, die op zoek is naar restjes die hij naar binnen kan schrokken. Ook de kleuren wit en zwart komen vaak terug. ‘Zwart is in de mode’, ‘Laten wij nog eenmaal de kamer wit maken, nog eenmaal de totaal witte kamer, jij, ik’. Alles rond Kouwenaar voelt zwart aan (rouwen, de dood), maar toch probeert hij zichzelf op te krikken door te denken aan alle mooie herinneringen, die dan weer worden voorgesteld via een witte kleur. De titel ‘totaal witte kamer’ verwijst dus naar de wens van Kouwenaar om alle herinneringen aan zijn echtgenote te behouden en om hun liefde voor altijd te koesteren: ‘dus nog eenmaal die kamer, de voor altijd totale zoals wij er lagen, liggen, liggen blijven, witter dan, samen’. Het raken van gevoelens en er voor zorgen dat emoties oplaaien is het absolute hoofddoel van een dichter en hier slaagt Kouwenaar voor de volle 100% in! Wij willen meer!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten