woensdag 13 mei 2009

Het rouwkind

Voor Paula. Dat is ongeveer de meest directe boodschap die in de hele dichtbundel te vinden is. Voor de slechte verstaanders: Paula is de overleden vrouw van Gerrit Kouwenaar. Dat overlijden verwerkt hij in Totaal witte kamer, zijn meest recente dichtbundel.

Poëzie is emotie. De beste poëzie wordt geschreven in de wildste achtbanen van hoop, verdriet, euforie, verveling. Kouwenaar’s verdriet druipt van de bundel af. De zwarte kaft en sobere indeling maken al meteen duidelijk dat deze bundel geen plezierreisje zal worden. Ook inhoudelijk zal deze bundel zich zwaar weemoedige profileren. Kouwenaar ligt overhoop met de woorden, worstelt met zijn gevoelens en wil vooral niet dat iedereen zich zomaar kan inleven in zijn gevoelens.

Daarom trekt hij een muurtje op. Een poëziebundel is een kind dat men baart. Kouwenaar wil nog een laatste kind van zijn vrouw. Hij doet er alles aan om het zo goed mogelijk voor te bereiden op de boze wereld, maar eens het daar is, glijdt het van hem weg. Het loslaten van een kind is even moeilijk en onvermijdelijk als het loslaten van zijn vrouw. Als je een dichtbundel uitbrengt, sta je in je blootje in het zicht van iedereen. Het kind dat moeizaam geboren is uit zijn rouw, mag niet voor iedereen zichtbaar zijn.

Grind dat men kust met zijn zolen, kind
dat men struikelde, naliet, verstrikt in een foto

Daarom pakt Kouwenaar het iets subtieler aan. Zijn dichtbundel stoot elke leek af die niet bereid is om in zijn wereld te komen, om zijn rouw te delen. Dit is geen werk dat je zomaar leest, je moet werkelijk een inspanning leveren om ervan te mogen genieten. Het muurtje dat hij optrekt om zich minder bloot te geven, moet je slopen. Niet alleen de kaft stoot elke koude, willoze ziel af, ook de poëzie zelf is een langgerekt mysterie.

Maar een kind betekent ook toekomst. Het kind van de rouw heeft ook een toekomst, heeft ook vooruitzichten. Na rouw komt (her)opbouw. Het kind staat in het voorjaar van z’n leven.

Eindelijk voorjaar, juichte de vlier in de bloei
van zijn leven nadat zijn verkankerde stamvader
die winteravond in stilte verast was

Terwijl het kind in de lente van z’n leven zit, bevindt Kouwenaar zich in de winter, het einder der tijden, zijn vrouw achterna. De dichtbundel smelt de sneeuw uit zijn winter, als een zon die een laatste verwoede poging doet om hoop te brengen.

Schrijf de winter staat stil, lees een dag zonder dood
spel de sneeuw als een kind, smelt de tijd
als een klok die zich spiegelt in ijs
(…)
de zon op de sneeuw, het kind in de slee
het dichtgewaaid spoor, de onleesbare dood –

Kouwenaar schrijft dan wel hermetisch, de beelden schetsen een duidelijk contrast. De boodschap bevindt zich niet in de zinnen, maar je vindt hem terug in de woordkeuze en de beeldspraak.

Liggend in zwart in de helderste kamer
bevat men volmaakt wat het afschrift onteigent
vult men gedwee zijn inhoud met leegte.

Het zwart-wit contrast druipt van de bundel af. Inhoud tegenover leegte, lente tegenover winter, donker tegenover helder,geboorte versus dood. Daar zit de kern van de bundel: in het contrast. Het leven zit vol contrasten, dus na rouw komt logischerwijs heropbouw. Dat is toch waar de dichter op hoopt. Wat op het eerste zicht een donkere, weemoedige bundel lijkt te zijn, is eigenlijk een expressie van hoop.

Kouwenaar zet iedereen op het verkeerde been met zijn bundel. Hij schrijft heel ontoegankelijk, zijn zinsbouw, enjambement en lay-out stoten de lezer af. Hij eist dat je dieper graaft in zijn poëzie, hij laat je niet zomaar toe in zijn wereld van verdriet. Hij geeft je toch een kans door zijn sprekende woordkeuzes en beelden van contrast. Daaruit blijkt hij heel hoopvol te zijn. Totaal witte kamer is een bundel die zich niet laat lezen, die van zijn lezer enig doorzettingsvermogen en goeie wil toont. De dichter wil zijn gevoelens delen, maar niet met lezers die niet bereid zijn om hem te begrijpen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten